Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/728

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Jawel...

— Ja?! Heb je hem gevonden? Hoe? Hoe was het mogelijk?

— Ik had een idee, dat hij niet verder dan Rotterdam had kunnen gaan: hij moest niet veel geld bij zich hebben... Ik heb gezocht, gezocht: ik heb hem gevonden...

— En je brengt hem niet mee!

— Neen. Ik heb hem laten gaan.

— Laten gaan...

— Ik geloof, dat het het beste is: hij verlangde het zeer. Hij was boos, dat ik hem gevonden had. Ik heb met hem gesproken, heel lang. Hij zeide, dat hij geen verplichtingen meer wilde hebben, hoe lief hij ons had, hoe dankbaar hij was...

Constance had bevende Addy's arm genomen: zij gingen te voet naar huis: de weg zomerde warm onder de bomen.

— Hij sprak verstandig... Hij wilde als matroos, als stoker zich verhuren op een boot, een vaag idee... ik heb passage voor hem genomen. Hij zal ons blijven schrijven. Ik heb hem gezegd, dat meneer Brauws, als hij wil, hem zeer zeker introducties zou kunnen geven voor New-York... Hij zou zien. Hij had iets beslists... of hij iets bruskeerde in zijn eigen karakter. Het was vreemd... Ik heb gedacht, hem niet te moeten dwingen terug te keren. Hij zei me, dat hij zeker was niet door zijn examen te komen, en dat hij daarover zo het land had... Dat hij niet kon werken... Dat hij nu voor zichzelf zou zorgen. Er ging een boot naar Londen: ik heb hem geld gegeven... Het is zo het beste, mama. Laat hem op zijn eigen benen staan. Hier... zoals het ging, zou hij misschien blijven voortsukkelen...

Zij schreide nerveus.

— Wij zullen hem zo missen... Hij was de vrolijkheid in huis... Papa, papa zal hem zo missen... O, het is verschrikkelijk... Arme, arme Adeline!

Zij waren thuis.

— Laat mij eerst spreken met tante Adeline...

— Mijn kind... mijn kind... maak het alles in orde... O, maak het zo, zeg het zo, dat tante het goed vindt... er zich in schikken kan... Jij... o mijn kind... je kan alles...

— Neen... mama... ik kan niet alles...

— Ja... jij kan alles... Wat hadden wij gedaan zonder jou...? Nu heb je hem gevonden... met hem gesproken... het geëffend voor hem... nu zal het misschien goed voor hem worden! Als je hem niet gevonden had... Hoe wist je, dat hij naar Rotterdam was...

— Ik wist het bijna zeker, moesje... Het is toeval. Ik had me kunnen vergissen...

— Je ziet er moe uit...

— Ik heb een vermoeiende dag gehad...

— Addy... voor de mensen... de familie... zeggen wij...