Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/727

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

De zonnige zomerdag ging somber voorbij: een telegram van Addy meldde alleen: "ik kom morgen," zonder enige verdere verklaring. Constance had kracht gevonden Adeline in haar kamer op te zoeken; onder de meisjes was als een stille stupefactie, dat vrolijke Guy zo veel onder zijn luchthartigheid verborg: diepere dingen van levensontevredenheid, vaag en onduidelijk voor hen allen, die zo gaarne in huis waren bij oom Henri en tante Constance, hun ouderlijk huis al zo heel lang, van hun kleine kindjesjaren af, en toen Alex die avond kwam uit Amsterdam, begreep hij ook niet, dat Guy behoefte had gevoeld zo plotseling weg te gaan, van hen allen, zonder afscheid, met dat zonderlinge idee alleen zijn weg door de wereld te maken... Integendeel, hij, Alex, waardeerde ten hoogste alles wat oom, tante, Addy voor hem deden: zonder Addy was hij er niet gekomen en nu kwam hij er, meende hij: methodisch te Amsterdam werkte hij nu en bijna methodisch drong hij zijn melancholieën terug, — het was of Addy hem ingaf werklust, levenslust, hem suggereerde een zekere kracht om maatschappelijk mens te worden: o, hij voelde het zo duidelijk, altijd als hij met Addy gesproken had, voelde hij dat weer: kracht genoeg om een week alleen in Amsterdam te zijn, te werken, te leven: het bange leven — dat, waaruit zijn vader zich had weggemaakt — iedere dag meer en meer, dichter en dichter naar zich toe te zien komen als een perspectief, spookachtig, eerst angstig en donker ingeblikt, maar later, onvermijdelijk, ingegaan, ingelopen, tot àl het spooksel dicht heen om hem was... En als hij dacht aan zijn vader en hem altijd zag liggen, in een plas van bloed, met over zijn lijk het lichaam van zijn moeder geworpen in een wanhoopsschrik — dan dacht hij aan Addy tevens... en dat het leven wel niet vrolijk zou zijn... maar toch niet altijd behoefde te spoken uit zwarte angsten toe naar zijn jeugd... omdat Addy sprak van sterk zijn, en een man worden langzamerhand... En Guy was gegaan, juist uit die weldadigheid weg van Addy's sterkende invloed... Neen, ook Alex begreep niet, en hij bleef deze avond somber zitten, tussen zijn zusters, niet wetende wat voor troost tot zijn moeder te zeggen... Morgen was het Zondag, en als hij Addy morgen niet zag, dan, wist hij, zou de volgende week te Amsterdam niet goed voor hem zijn: een slechte, zwarte week...

En het waren alleen grootmama... Ernst... Klaasje, die niet voelden de druk van het somber plotse, onbegrijpelijke en onverwachte, dat zij àllen poogden te doordringen; de zomerdag was zonnigheid voor hen geweest en van somberheid hadden zij niets gezien.

De volgende morgen kwam Addy terug. Constance, nerveus, was reeds twee-, driemaal naar het station gegaan, tevergeefs. Eindelijk trof zij hem.

— Je hebt hem niet gevonden? vroeg zij, zeker.