Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/748

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

tijd niet zien... Het zal zijn of ik op reis ben. Ze zijn zo klein... o, ik hoop, dat ze mij niet zullen missen... en dat, àls ze me terugzien, ze toch mij nog herkennen... Je zal dus alleen... zijn met de kinderen... Misschien verlang je dan naar me, komt de liefde van vroeger weer op... Ook bij mij, misschien. Wij zullen zien. Het wordt... het wordt alles vanzelf en wij... wij weten niets... Over jaren misschien... leven wij weer rustig... met elkaar... en met onze kinderen. Of...

— Of...

— Je bent ver van mij... en hebt met een ander je geluk gevonden...

Zij sloeg de handen voor de ogen.

— Ik zie het niet... Ik weet het niet...

— Nu ben je eerlijk. Neen, je weet het niet... of je zo veel van Johan zal houden... En ik, ik wil ook eerlijk zijn: ik weet niet of ik weer van je zal houden gaan... Maar wij moeten wachten, Tilly... en het beste is dus... dat wij elkaar verlaten... en niet meer spreken met elkaar... voordat het van zelf geworden is... en wij wéten... Alleen zal je niet zijn... want zodra ik iets voor je doen kan... ben ik bij je... Ik zal je nooit vergeten.

— Zo is het misschien het beste, zei zij dof. Ik zal proberen het zo in te zien. Alleen te wonen, met de kinderen... Johan zal ik niet meer zien.

— Neen, neen... juist: je moet hem zien.

— Waarom?

— Om te weten... zwak zal je niet zijn.

— Neen, dat zal ik nooit...

— Je weet, wat hij voor je voelt.

— Hoe weet je.

— Dat weet ik... Je weet, wat hij voor je voelt... Maar je weet niet wat je voor hem voelt — Addy... o Addy...

— Spreek het niet tegen. Wees eerlijk. Dit zijn voor lange tijd... misschien de laatste woorden, die er tussen ons vallen... Ik ga nu weg

— Nu...

— Ja... Schrijf mij, als er iets is...

— Goed...

— Dag Tilly...

Zij zweeg, zag voor zich uit... de handen om de knieën. Neen, zij begreep hem niet, maar zij kon niet anders doen dan hij wilde.

Hij was gegaan, en plots voelde zij zich heel eenzaam. Zij hoorde hem boven pakken, stommelen in zijn kasten...

— Hij doet anders en hij spreekt anders, dan een ander, dacht zij nu, treurig. Scheiden... o, neen, ik wil het niet... als hij het niet wil voor zich... Ik, tenminste... nu nog niet... Neen,