Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/75

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

doen. We kunnen niet anders. We strompelen ook voort in onze menselijke ellende, maar in je jongen — dat was aardig daar zag ik iets zonnigs in en toch was hij heel ernstig, veel te ernstig voor een kind. Je jongen... dat is zeker een man van de toekomst... Soms zie je zo iets in een kind: dan denk je, dàt zal het zijn, die zal het zijn, die zal het worden, later, als hij ouder is... Snap je me? Neen, ik zie, dat je me niet snapt. Alleen is je moederlijke ijdelheid gevleid. 0, wat ben je toch klein! Dat is je menselijke ellende! Zie je, in je jongen het zonnige niet? Neen, je ziet het niet. Ik zie het. Het was heel aardig... Niemand van de kinderen van Bertha of Gerrit of Adolfine heeft het... Ik kan het je niet uitleggen, hoor, als je het niet begrijpt... Ja, zusje, het leven is niet vrolijk... Jij bent twee-en-veertig, en ik pas vijf-en-dertig, maar ik vind het evenmin vrolijk als jij. Ik zie te veel door alles heen. Ik zou nooit, bewust, iets menselijk ellendigs mee kunnen doen, in het gedraaf naar een nodeloos doel. Ik doe ook niets, dan opletten. Ik ben een dilettant, weet je. Mijn vaderlijk erfdeel houdt mijn bek open en ik vind mijn eigen misselijk met zo een beetje geld mee te kapitaliseren met de bourgeois — maar het kan niet anders, hoor. Ik had rijk moeten zijn, heel rijk. Ik had op een bergtop een kasteel gezet, in de reinheid van de Alpen en ik had veel goeds gedaan aan de menselijke ellende, maar ik had ze niet willen zien om me heen. Ik ben er zo vies van: ik word misselijk van de lucht van een bedelaar, en onderwijl breekt mijn hart en voel ik fysiek medelijden voor de arme drommel. Het is de schuld van mijn maag, of van mijn zenuwen. Die draaien om. Het is heel ongelukkig als je dat hebt... Hoe vind je mijn nieuwe overjas, met die fluwelen revers aan de mouwen? Die zijn netjes hè? Jammer, dat ze nu nat worden. Maar het is goed fluweel, het bederft niet... En toch, gisteren ben ik geschrokken, toen ik in twee spiegels mijn rug zag. Ik wist niet, dat ik zo een gekke rug had, zo een rug vol menselijke ellende, niettegenstaande mijn mooie overjas. De lijn liep zó, met een soort bochel. Het was verschrikkelijk, ik ben er de hele dag akelig van geweest. Toen heb ik 's avonds gespeeld op mijn piano Isolde's Liebestod en toen was het over... Je snapt niets van je broertje. Gekke vent, denk je, hè? Ja, ik ben — bijna — de gekste. Bertha is heel geëquilibreerd, alleen haar ogen knippen altijd... Karel, wat die had kunnen worden, weet ik niet, maar nu is hij een ronde nul, in evenwicht gehouden door de rondheid van Cateau, met der uilenogen... Dan heb je Gerrit, die lijkt geëquilibreerd, maar is het niet. Doet joviaal en prettig en is een melancholiek dromer... Je gelooft het niet!? Je zal het zien als je hem beter kent. Dan kom jij: nu je zegt zelf, dat je leven vreemd is gelopen met je twee mannen. Dan gaat het berg-af: Ernst doet heel vreemd. Dorine doet ook soms raar, met dat eeuwige draven — en ik... ik zie