Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/81

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

in hem er haar zoon weer bij — ook al hield zij — in stilte — niet van Cateau. Gerrit, gedurende zijn luitenantsjaren te Deventer, te Venlo in garnizoen, was nu ritmeester, in Den Haag. En de andere kinderen: zij waren Den Haag nooit uit geweest; zij had ze altijd om zich kunnen houden.

Zij was gelukkig en zij was dankbaar. Zij was zelfs dankbaar, dat Otto terugkwam — al was de reden wat treurig: de ziekte van zijn vrouw omdat zij haar achterkleinkinderen zou zien. Het waren haar eerste, zij voelde om ze een nieuwe vreugd, een ongekende aandoening. Zij had om Otto zelve — haar eerste kleinkind — ook zo iets dergelijks gevoeld, maar nu was dat gevoel bijna intenser — misschien omdat het was om een vierde geslacht, een voortzetting van de familie, ook al was het Van Naghel en niet Van Lowe. Zij was een vrouw: zij lette niet zozeer op de naam. Bertha was haar dochter. Otto haar kleinzoon, diens kinderen haar achterkleinkinderen. Zo rekende zij het naar zich toe, en hoe de naam luidde, was haar van minder belang. Het waren haar kinderen, haar kleinkinderen, haar achterkleinkinderen, die zij allen liefhad, in éen grote liefde, in een familieliefde. Dat zij alleen woonde in haar grote huis, was omdat zij oud was, drukte alleen kon velen als drukte was voorbereid: als zij wist, dat er drukte zou zijn. De Zondagavonden waren druk, maar ze vermoeiden haar niet. Maar Paul of Dorine bij zich te hebben in huis, ze telkens te horen thuiskomen, uitgaan, zou haar zenuwachtig hebben gemaakt. Zij dwaalde iedere dag al de kamers van het grote huis door, om te zien of alles wel netjes was, stond op zijn plaats. Dorine was slordig en Paul was lang niet gemakkelijk, en Ernst met al zijn rariteiten, zou zij helemaal niet bij zich kunnen hebben, omdat zij bang was voor al de bacteriën, die zitten in al die oudheden... Maar daarom hield zij toch van hen allen en was zij blij, dat zij woonden in Den Haag, en dat zij hen geregeld zag... Zij was nu eenmaal zo; niet anders.

En bij Bertha kwam zij nu iedere dag, afwachtende Otto en zijn kinderen, tot Constance jaloers werd en haar eens verweet, dat zij helemaal niet kwam, in haar nieuwe huis bij de Bosjes.

 
 

XV


De Van Naghels gaven een partij in den Ouden Doelen twee dagen nadat Emilie en Van Raven waren aangeteekend, een partij voor familie en intieme kennissen: een diner van een kleine honderd couverts; daarna zouden de jongelui wat voorstellen en daarna werd er gedanst. Het was na het diner en Adolfine vroeg aan oom Ruyvenaer:

— Is u geweest op die soirée van ze, eergisteren?