Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/97

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

trouwt ze, met die lamme jongen, en nu neemt ze haar aquarellen weg, en nu is het gedaan, en nu is alles weg, nu is àlles weg! En Henri, hij is er ook zo akelig om; hij houdt net als ik dol van Emilie en begrijpt ook niet, waarom ze het doet... Ze heeft het hier goed, papa en mama en iedereen houdt van haar, we hadden zo een lief leventje, al was het wat druk en al hou ik niet van dat eeuwige uitgaan, maar nu, nu is alles weg, nu is àlles weg! Ik heb gisteren met Henri zitten huilen, en op de soirée moesten wij vrolijk zijn en iedereen dacht, dat hij vrolijk was, de vrolijke student, en de jongen was er zo treurig om, en gisteren moest ik in dat tableau-vivant meedoen, en Floortje was allerhatelijkst en Henri met Frans hadden immers een dialoog, en de jongen kon niet en ik vraag u, tante, waarom toch, waarom toch al die ellende, als we zo prettig samen waren! En waarom trouwt Emilie nu met die lamme jongen, met die lamme jongen!

Zij balde de vuisten en, door haar snikken, begon zij ineens luidkeels te lachen.

— Ach tante... ha-ha...! ach tante...! Let er toch niet op, wat ik zeg! Ik ben dol, ik ben dol, maar ze maken me ook dol: mama, de jongens, de meiden, de baboe. Francis en de kinderen: het is altijd net een draaimolen! Ha-ha... heeft u ooit zo een drukte gezien als bij ons in huis... Zij snikte nu en lachte tegelijkertijd en plotseling bedacht zij, dat zij zich te veel had geuit tegen een vreemde tante en dat mama niet hield van die spontane ontboezemingen tegen vreemden — en, omdat zij zich herstellen wilde, vroeg zij, ineens deftiger:

— Heeft u zich gisteren nog al geamuseerd, tante Constance?

— Ja Marianne, ik vond het heel prettig zo bij jullie allen terug te zijn...

— Vindt u Brussel niet prettiger dan Den Haag?

— Wij hadden het zo stil in Brussel, de laatste tijd...

— Rome, dat zou ik wel gaarne willen zien... — Ja, Rome is heel mooi...

Nu zwegen zij stil en zij voelden beiden, dat verledene dingen haar scheidden, de nieuwe, vreemde tante, die terug was gekomen, uit het verleden, en het jonge meisje, dat plotseling bang was er voor.

En zonder dat Marianne begreep waarom, smachtte zij dwars door die schichtige vrees heen:

— O... een geluk... een groot geluk... dat me helemaal vult!! Geen diners meer en japonnen en omslag om niets, maar... een geluk... een groot geluk...!!

Zij voelde zo vreemd, duizelig... maar zij vond nog kracht om te zeggen:

— Het is jammer, dat u zo lang van ons weg is geweest... Wij zouden àltijd veel van u... en oom... gehouden hebben...