Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/101

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zijn ruwe woorden, landelijk en grappig. Dan lachte zij er om:

— Wat doet hij toch, wat is hij toch: een Sater? Wat is een Sater? Wat zijn bacchanten? En wat nimfen? Ook panthers heb ik nooit gezien. Ik zoû ze gaarne willen zien. Hoe is hun leven daar in het bosch? Veel levens zijn er in de wereld, en de meeste blijven geheim. Ik ken alleen de hovelingen van het Rijk van Verleden... Hier zijn dan nog de twee fluitspeelsters en de gewiekte kindertjes. Ik zoû gaarne alles willen zien in de wereld en alles willen leven in het Leven. Er moeten vreemde dingen zijn, die ik nooit zie... De Chimera was prachtig, en diep in mijn ziel verlang ik altijd naar hem, maar anders is alles gewoon... Er gebeuren geen wonderen in deze tuin... Eros is een jonge prins: dan zijn hier de duiven, de griffioenen, de cupido's... Dat is alles zoo gewoon... O, te zoeken, te dwalen! De wereld is zoo groot; het heelal is ontzaglijk, al is het ook begrensd. Mijn vader zeide: het had geen grenzen... O, als het geen grenzen had...! O, te zoeken, te dwalen, te zweven! Nooit zie ik den Chimera weêr. Nooit zweef ik weêr door de luchten... Hij tooverde mij