Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/106

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

smeeken: o, ga niet weg; o ga niet weg. De nachtegaal stiet een kreet uit, en zij dacht, dat het was een uil.

Zij snelde voort naar het dal, waar de irissen bloeiden. Daar, vlak bij de beek, in het licht van de maan, stond de Sater te trappelen op zijn hoeven bij het schalmeien van zijn fluit, en rondom hem, hand in hand, dol, dansten de bacchanten, naakt, een panthervel om, met wingerd omkransd de fladderend woeste haren. Zij dansten als dronken schimmen in den maanlichtblanken nacht; zij zwaaiden met haar tyrsos en wierpen elkaâr met druiven, die te pletter sloegen sap op haar gelaat.

— Kom, kom! riepen zij zegevierend.

Psyche schrikte van hare stemmen, ruw en heesch. Maar zij openden hare rei, twee strekten de hand naar Psyche uit, en zij dansten met haar rond. De woeste dans wond haar op, zij had nog nooit geweten wat dansen was, en zij danste nu met schitterende oogen; zij zwaaide een tyrsos, en parste de druiven aan haren mond... Toen pakte haar eensklaps de Sater beet en zoende haar woest den tros op haar lippen te pletter...

— ...Psyche, Psyche!