Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/76

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

XI.


Zonder een wolkje verrees aan de kim het allereerste krieken, ronde rooskleurige ochtendschijn. En in den dageraad teekende zich aan de horizon en begrensde de vlakte van zand.

In het roze licht, reusachtig, torende grauw de sfinx. Psyche sliep. Maar door hare moede oogleedjes glansde zacht koraalrood het licht en zij ontwaakte plotseling. Zij opende de oogen, maar zij bewoog zich niet.

Zij bleef in haar houding van sluimering, maar haar oogjes weidden rond. Zij zag de woestijn, oaze-loos, met alleen het beekje van tranen, dat krinkelde ver, vanwaar zij was gekomen. Het was als een zilveren draadje in het roze licht van den dageraad, en zij volgde zijn arabesk met haar blik zoo lang zij kon. En toen zij zoo keek, begon zij opnieuw te weenen.

De tranen druppelden over de pooten van de sfinx, en Psyche weende, in hare houding van sluimering. Het was een mist voor haar oog, en door dien mist schemerde de roze woestijn en het dunne en glinsterende draadje.

Maar nu wreef zij zich hare tranen, die