Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/82

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

spelde hij. Uit smart, wordt het geluk, niet in het Heden, maar... in de Toekomst!

Zij zag hem vragend aan.

— Wat is dat? vroeg ze. Toekomst...! Het is een woord heel zoet... Ik weet niet wat het is. Ik hoorde het nog éenmaal... Vader sprak het soms met zachte stem... Het schijnt iets ver... heel ver te zijn... „Uit smart wordt in de... Toekomst... het geluk!” Ver achter me ligt het Verleden... Toen was ik kind. Nu ben ik vrouw... Vrouw...! Nu ben ik, Eros, vrouw, die geweend heeft, en geleden, en gevraagd aan de zwijgende sfinx... Nu ben ik geen prinsesje meer, maar vrouw, koningin... van het Heden...!

Zij viel tegen zijn schouder aan, in zwijm.

Hij wenkte. Uit de lucht vloog-aan een stralend gouden kar, door twee blazende griffioenen getrokken. Hij hief haar in het voertuig. Hij hield in zijn arm haar omprangd, en vast tegen zijn borst. Met de vrije hand, mende hij door de glorende lucht der woestijn zijn twee draakgevleugelde leeuwen.