Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/83

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

XII.


Toen Psyche de oogen opsloeg, hoorde zij heel zachte muziek van dubbelfluiten. En zij ontwaakte met een glimlach uit haar zwijm. Liggen bleef zij, en zij bewoog zich niet en zij zag om zich rond. Zij lag op een zacht bed van purper, op een rustbank van ivoor. Zij lag in een koepel van kristal; rondom den koepel stonden zuilen van kristal, ging een ronde, kristallen galerij. Om de zuilen klommen rozen, gele, witte, roze, en zij geurden in den morgen van lentezonneschijn. Door de zuilengalerij, door de wanden van kristal, zag zij rondom zich heen een vriendelijke beemd, als een ronde vallei, een vallei als een tuin, doormurmeld met een beek, tusschen perken van bloemen. Heel nabij scheen de horizon van lage heuvelkling, en de lucht zonder wolken was als een beker van turkoois.

De fluiten wisselden haar beurtgezang. Psyche richtte zich wat hooger, leunende op haar arm; zij lachte en zag rond. In het midden van de koepel van kristal was een bekken, marmerwit, vol water, en enkel duiven tripten er omheen, of dronken. Aan de poort van kristallen zuilen,