Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/96

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

wees Psyche hem heen te gaan: soms deed ze of ze niet zag, wie daar speelde; soms luisterde zij genadig toe. Als zij dan hoorde roepen den koning:

— Psyche, Psyche!

wekte zij de cupido's, die haar kleedden in een ooogwenk en trad zij haar gemaal te gemoet. Zij kuste hem, en zij wilde hem zeggen, dat iederen dag op den heuvel een bokspootigen jongeling stond, en blies op zijn fluit. Maar omdat zij al gezwegen had, zweeg zij telkens weêr, en kon hare lippen niet openen. Zij werd er treurig om, en Eros zag haar treurigheid, en vroeg haar aak wat haar stoorde de effenheid van haar ziel. Zij zeide van niets, en omhelsde hem, en bezwoer hem, dat zij gelukkig was. Maar als de leeuwerik twetterde, de nachtegaal klanken parelde, als Eros zong bij de lier, en de beek in ondertoon kabbelde, hoorde Psyche er altijd tusschen door de vroolijke toontjes, brutale fanfaretjes van de rietjes, kort en lang. Zij poogde niet te hooren maar zij hoorde ze altijd. Zij klonken brutaal en guitig als van een vogeltje in een bosch, dat van verre haar iets toeriep; zij hoorde en begreep nog niet wat.

Op een middag, dat hij daar stond, met