Naar inhoud springen

Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/111

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
ik staar die bevend na: mijn hart richt naar den loop
der golvende banier zijn angsten en zijn hoop.
Lang stond de kans des krijgs: de Castiljaansche vanen
zag’ k beurtling deinzen voor ’t geweld der Lusitanen,
en beurrlings den grond herwinnen; als in ’t end
op een een voorval, me op dit uur nog onbekend,
het sijgend krijgsrumoer een tijd lang deed bedaren.
Aan beide kanten zag ’k het heir zich vreedzaam scharen:
de klank van ’t moordmetaal zweeg éénsklaps in de lucht. —
Één schrikkelijke kreet vernieuwt het woest gerucht.
De woede van de wraak schijnt thands den strijd te mengen,
het zwaard met heeter dorst des vijands bloed te plengen!
Maar toen ik tot u spoedde en van den toren week,
scheen ’t my de Saraceen, die reddeloos bezweek!

MATHILDA.

Wat heeft mijn bange ziel van uw verhaal te wachten?
Een enkel oogenblik mocht slechts mijn smart verzachten;
een enkel oogenblik stort me in nog wreder angst!

LEONORA.

Het uitstel tergt, Mevrouw, uw tedere verlangst!
Wat vreest gy, als de Moor voor de onzen is geweken?

MATHILDA.

Ach! ’t is mijn Gade licht, dien thands zijn Ridders wreken……

LEONORA.

Lorenzo nadert ons. Verban uw vrees, Mevrouw,
’k voorspel uit zijne komst het einde van uw rouw!



VIERDE TOONEEL
DE VORIGEN, LORENZO.



LORENZO.

Mevrouw, de zege is ons! De Saracenen vluchten!
Geen overweldiging staat langer ons te duchten!
Uw Egâ heeft den kop des dwingelands verplet!
Ons Portugal is vrij en Guimaraêns gered!

MATHILDA.

Alfonsus triomfeert! O vreugde zonder gade!
O zielverrukend blijk der hemelsch genade!