Deze pagina is proefgelezen
Spreek, bode van mijn heil, hoe is dut toegegaan?
Doe my een trouw verhaal des zegepraals verstaan!
Doe my een trouw verhaal des zegepraals verstaan!
LORENZO.
’t Is u bewust, Mevrouw, hoe de aanaval onzer Ridderen
bij d’ allereersten schok der Saraceen deed sidderen,
en hoe hy daadlijk reeds, verbaasd van zoo veel moed,
met onuitwischbre schand zijn stoutheid had geboet,
zoo Travaas woede niet zijn arm met zijn vertrouwen
gesterkt had, en zijn voet op ’t veld van eer weêrhouen.
Maar toen Alfonsus zwaard zijn krijgren wijd en zijd
ter neêr velde en vervolgde, en de uitslag van de strijd
naby scheen met de vlucht van Travaas bondgenooten,
toen heeft de wanhoop hem één middel nog ontsloten,
de laatste poging van zijn moed en krijgsbeleid!
Zijn krijgren, in ’t gevecht te ver uit een verspreid,
vergaârt hy in één wenk tot dichtgesloten drommen,
en stelt zich aan het hoofd die machtige kolommen,
en rukt op de onzen aan met onverdeelde kracht.
Wy staan een oogenblik voor Travaas overmacht
verbaasd — Op ’s Vorsten spoor in nieuwe woede ontstoken,
heeft onze vuist weldra dit oogenblik gewroken!
Nu was der strijdren bloed van weêzij’ felst ontgloeid,
nu was de strijd ten top van hevigheid gegroeid;
als op het onverwachtst, waar hy het schrikbaarst blaakte,
een treffender tooneel der krijgsrumoeren staakte,
en aller oogen op één punt gevestigd hield,
Don Egas, in ’t gevecht nog met het vuur bezield
der jeugd, en in ’t gewoel der dringendste gevaren
gereed om met zijn bloed zijn kweekling te bewaren,
had Travaas wakend oog getroffen. De oude haat,
waarmeê zijn snoode ziel de reinste deugd belaadt,
juicht dat zy in het eind Don Egas mag ontmoeten!
Hy vliegt, om in zijn bloed haar heete dorst te boeten,
en roept, eer dat de held dien aanval nog vermoedt,
hem woedend toe: „Versmoor, oproerige, in uw bloed,
„en klaag uw Hendrik ’t lot, aan wie hem eert, beschoren!”
De stem des dwingelands drong in Alfonsus ooren:
reeds is hy toegesneld, reeds is de slag geweerd,
en ’t zwaard, dat Egas dreigde, op uw Gemaal gekeerd.
bij d’ allereersten schok der Saraceen deed sidderen,
en hoe hy daadlijk reeds, verbaasd van zoo veel moed,
met onuitwischbre schand zijn stoutheid had geboet,
zoo Travaas woede niet zijn arm met zijn vertrouwen
gesterkt had, en zijn voet op ’t veld van eer weêrhouen.
Maar toen Alfonsus zwaard zijn krijgren wijd en zijd
ter neêr velde en vervolgde, en de uitslag van de strijd
naby scheen met de vlucht van Travaas bondgenooten,
toen heeft de wanhoop hem één middel nog ontsloten,
de laatste poging van zijn moed en krijgsbeleid!
Zijn krijgren, in ’t gevecht te ver uit een verspreid,
vergaârt hy in één wenk tot dichtgesloten drommen,
en stelt zich aan het hoofd die machtige kolommen,
en rukt op de onzen aan met onverdeelde kracht.
Wy staan een oogenblik voor Travaas overmacht
verbaasd — Op ’s Vorsten spoor in nieuwe woede ontstoken,
heeft onze vuist weldra dit oogenblik gewroken!
Nu was der strijdren bloed van weêzij’ felst ontgloeid,
nu was de strijd ten top van hevigheid gegroeid;
als op het onverwachtst, waar hy het schrikbaarst blaakte,
een treffender tooneel der krijgsrumoeren staakte,
en aller oogen op één punt gevestigd hield,
Don Egas, in ’t gevecht nog met het vuur bezield
der jeugd, en in ’t gewoel der dringendste gevaren
gereed om met zijn bloed zijn kweekling te bewaren,
had Travaas wakend oog getroffen. De oude haat,
waarmeê zijn snoode ziel de reinste deugd belaadt,
juicht dat zy in het eind Don Egas mag ontmoeten!
Hy vliegt, om in zijn bloed haar heete dorst te boeten,
en roept, eer dat de held dien aanval nog vermoedt,
hem woedend toe: „Versmoor, oproerige, in uw bloed,
„en klaag uw Hendrik ’t lot, aan wie hem eert, beschoren!”
De stem des dwingelands drong in Alfonsus ooren:
reeds is hy toegesneld, reeds is de slag geweerd,
en ’t zwaard, dat Egas dreigde, op uw Gemaal gekeerd.