Naar inhoud springen

Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/136

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
en kracht en strijdlust zijn verzwolgen in de smart.
Daar lag hy uitgestrekt, als waar’ hy zonder leven,
maar de onbezielde klomp deed wie hem zag nog beven.
Heel de Etna dekte nu den reeds verslagen kop,
en ’t aanbeeld van Vulcaan dreunt op haar hoogen top,
nog veilig. Want de dag zal aan den hemel klimmen
dat Etnaas kruin van één zal scheuren, en de kimmen
bespatten met een vuur, dat op Sicieljes grond
by stroomen vloeien moet. ’t Is de eigen Typhoos mond,
die d’onderaardschen gloed tot vlammen aan zal blazen,
die vlammen over de aard, die op weegt, doen razen,
en toonen dat hy nog, door ’t lot onomgezet,
zijn haat den teugel viert, schoon door Jupyn verplet!

PROMETHEUS.

Welnu? Begeert gy meê die ijsselijke plagen
ten deel? Laat af, laat af zoo stout een kans te wagen!
Voor my, laat my een leed, dat ’k zonder zwakheid lij;
’k wacht met standvast geduld het eind der dwinglandij.

OCEAAN.

Gepaste reden kan dat einde licht bespoeden.

PROMETHEUS.

Neen! ’t Is niet in het felst van ’t vijandelijke woeden,
dat zich de ontroerde geest door zachtheid paaien laat.

OCEAAN.

De poging voor het minst……

PROMETHEUS.

vernedert zonder haat.

OCEAAN.

Is ’t dwaasheid, laat m’ in my dien trek van dwaasheid wraken!
’t Is wijsheid, soms den schijn van wijsheid te verzaken.

PROMETHEUS.

Helaas! dit is te waar.

OCEAAN.

En gy, gy aarzelt niet,
en stoot de hulp te rug, die u vriendschap biedt?