Deze pagina is proefgelezen
O neen! Wat zeg ’k het ware u honen,
uw vlucht te lokken naar deze aard!
Hoe zou de hemelklank dier tonen,
voor de Englen Gods alleen bewaard,
die klank, waar Zijn volkomenheden
zich spiegelen in al haar pracht,
voor dit ons uitgedord beneden
zich wederscheppen in zijn kracht?
Voor altoos weekt gy van deze aarde,
met al de weldaân die gy baarde
met ware schoonheid, deugd en recht!
En thands! één toon van u, die in verheevner orden
geheele werelden doet worden,
deed ons, onheiligen, aan aardsche lust gehecht,
met heel deze aarde, in ’t niet, waaruit wy werden, zinken!
uw vlucht te lokken naar deze aard!
Hoe zou de hemelklank dier tonen,
voor de Englen Gods alleen bewaard,
die klank, waar Zijn volkomenheden
zich spiegelen in al haar pracht,
voor dit ons uitgedord beneden
zich wederscheppen in zijn kracht?
Voor altoos weekt gy van deze aarde,
met al de weldaân die gy baarde
met ware schoonheid, deugd en recht!
En thands! één toon van u, die in verheevner orden
geheele werelden doet worden,
deed ons, onheiligen, aan aardsche lust gehecht,
met heel deze aarde, in ’t niet, waaruit wy werden, zinken!
Doch o! is ’t voor het minste geen al te stout bestaan
dien toon, hoe flaauw ook, na te klinken?
Is ’t met der schoonheids rijk voor eeuwig niet gedaan?
Is ’t niet vergeefs dat West en Noorden
zich paren aan de weeldrige oorden
van ’t door God-zelf geheiligd Oost,
om door hun vlammende gezangen
uwe albezieling te vervangen
by ’t u onwaardig menschenkroost?
Verkond ons wie der Kunstgodinnen
in Griek en Romers tempeltinnen
met heidensche offers aangebeên,
na u dien troon op de aarde mocht bekleên,
van waar gy éénmaal zelf het menschelijk harte roerdet
verhieft, vergeestlijktet, en aan Gods voeten voerdet!
dien toon, hoe flaauw ook, na te klinken?
Is ’t met der schoonheids rijk voor eeuwig niet gedaan?
Is ’t niet vergeefs dat West en Noorden
zich paren aan de weeldrige oorden
van ’t door God-zelf geheiligd Oost,
om door hun vlammende gezangen
uwe albezieling te vervangen
by ’t u onwaardig menschenkroost?
Verkond ons wie der Kunstgodinnen
in Griek en Romers tempeltinnen
met heidensche offers aangebeên,
na u dien troon op de aarde mocht bekleên,
van waar gy éénmaal zelf het menschelijk harte roerdet
verhieft, vergeestlijktet, en aan Gods voeten voerdet!
Wien hoort de glans dier zegepraal?
Is ’t Clio, wier manhafte taal
den roem van ’s aardrijks vroegste tijden
aan ’t laatste nageslacht verkondt?
Die door des blinden dichters mond
het plekjen, waar eens Troje stond,
aan de eeuwigheid vermag te wijden?
Een rij van koningen, een fiere heldenstoet,
Is ’t Clio, wier manhafte taal
den roem van ’s aardrijks vroegste tijden
aan ’t laatste nageslacht verkondt?
Die door des blinden dichters mond
het plekjen, waar eens Troje stond,
aan de eeuwigheid vermag te wijden?
Een rij van koningen, een fiere heldenstoet,