Naar inhoud springen

Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/511

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
en hangt het aardrijk aan een niet. De waatren
bindt Hy te zamen in de wolk op; evenwel
zy scheurt niet. Voor Zijn troon spreidt Hy tapijten
van wolken. Aan de wateren op aard
stelt Hy hun perk. Hy scheidt het licht en duister,
en doet ze dan weêr smelten in elkaar.
Op Zijne stem bewegen zich de zuilen
der wereld, en zy siddren van Zijn toorn.
Hy klooft de zee tọt golven, en haar branding
verslaat Hy in het hoogste van haar drift
door Zijn verstand. Zijn geest versiert de heemlen.
Zijn hand doet aan de pool den Noorderslang
bezwijken, als de morgenglansen rijzen.
Ziet ! dit is slechts een stuksken van de zaak,
het uiterst eind Zijns werks. En wie dan onzer
verstaat de donders van Zijn mogendheên?



HOOFDSTUK XXIX : 2-25.
Och of my iemand wederbracht die dagen,
thands verre, toen nog God mijn Hoeder was,
toen 'k by Zijn licht de duisternis doorwaadde,
en Hy Zijn lamp deed lichten om mijn hoofd!
Die dagen, toen nog Gods verborgen omgang
mijn deel, en op mijn tent Zijn vrede was;
toen met d' Almachtige aan mijn zij', mijn kindren
zich schaarden om mijn disch. Mijn gangen wiesch
ik in de melk, en uit den rotssteen vloot
my olie. Als ik ging, als ik mijn voeten
de stad door richtte naar de plaats des rechts,
zoo zagen my de jongeren en scholen
zich weg; de grijzaart zelfs rees op en stond.
De Vorsten schroomden zich te laten hooren,
zy legden hunne hand op hunnen mond.
De aanzienlijken weêrhielden hunne woorden,
hun tong was aan 't verhemelte gekleefd.
Het oor, dat naar my hoorde, hield my zalig,
en de oogen, die my zagen, prezen my.
Want den verdrukte, als hy riep, verloste ik,
den wees en die geen helper had in 't land.