Naar inhoud springen

Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/510

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Niet één uit duizend vindt een antwoord, als
God lust heeft in het recht met hem te treden!
Hij slechts is wijs van hart, Hij groot van kracht.
Wie kende ooit in zijn binnenste den vrede
wanneer hy aan Zijn wegen weêrstand bood?
De bergen merken 't niet, en Hy verzet ze;
zy worden in Zijn gramschap omgekeerd.
Het aardrijk wankelt, en haar zuilen schudden.
Als Hy 't gebood, de zon ging niet weêr op, —
de sterren, als verzegeld, werden duister.
Hy breidt de heemlen uit, en op de zee
maakt Hy een effen pad voor Zijnen voettred.
Den Wagen, en d' Orion, en 't gestarnt
van Noord en Zuid formeert Hy aan de transen,
die groote dingen doet, en zonder tal
zijn Zijne wondren. Ziet! Hy zal voorbijgaan,
en ik bemerk Hem niet: — en voor my staan,
en ik, ik weet het niet: — Hy zal berooven,
en wie zal tot Hem zeggen: Geef my weêr!
of vragen van Hem rekenschap: Wat doet Gy?



HOOFDSTUK XIX : 23-27.

Ach ! werden nu mijn woorden opgeschreven,
en opgeteekend in de rol eens boeks!
Graveer' men ze ter eeuwige gedachtnis
in steen en rots met ijzren stift en lood!
Ik weet, mijn Goël leeft, Hy zal ten laatste
verlossend opstaan over deze klei.
Als dees mijn huid geheel doorknaagd zal wezen,
zoo zal ik God aanschouwen uit mijn vleesch, —
aanschouwen my ten goede, niet een vreemde.
Mijn nieren in mijn schoot verlangen zeer.



HOOFDSTUK XXVI : 5-14.

Het doodenrijk ligt voor Hem open, de Afgrond
ontbloot. Hy spant de polen over 't ruim