Naar inhoud springen

Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/549

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
de sporen van hun loop in ’t eindeloos verschiet
van wegen, dicht bezaaid met blanke beendren, — steden,
verpletterd of ontvolkt by duizend ijslijkheden;
hier Naarden, Haarlem en Ostende, of waar verwoed
de Spanjaard afstuit op een uitgevasten stoet, —
ginds, gruwzaam boven al wat ooit kronyken meldden,
den moord van Maagdenburg! maar links en rechts uw velden.
o Nordlingen! uw’ kamp, o Leipzig! en den slag
dien, Maurits! Nieuwpoorts zon u winnen hielp en zag.
Ha! op dat bloedig zand, die platgeschoten muren,
wat scheemring, weemlend van platgeschoten figuren,
krijgshoofden, aan elkaâr in stoutheid en genie
gewaagd, maar ongelijk in grootheid! daar, Tilly
en Weimar, — Wallenstein, nog wijzende op de wonde
ontfangen op geen bed van eer, maar op zijn spond
in nachtelijk geheim! en, óver hem, de Held
van ’t Noorden, in den arm der zegepraal geveld!
Hier tegen Spinola en Alva en Fernese,
het Graaflijk twintigtal, in hunnes Heeren vreeze
tot aan den jongsten snik uw krijgsdevies getrouw,
vliesridder Engelbrecht! „Ce sera moi, Nassau!”
Maar in geheel die rij, wier schaduwen hier zweven,
wie achtbaar meer dan Gy, wie nevens u verheven,
doorluchtig Prinsenhoofd! wien na driehonderd jaar
dit Neêrland nog vereert, als d’ eêlsten martelaar
der vrijheid, die ’t u dankt? Beleid — en krachtvol Krijger
en éénig Staatsheld! diep maar ongekunsteld Zwijger
en zielvol spreker! in wiens nooit bekrompen borst
één zelden adem schept de Volksvriend en de Vorst! -
Wat vijanden, zoo koen, die hem de kroon betwisten
van Staatsbezieler en bevrijder? Maar de Christen
eert eindloos meerder nog inhem; in hem dat hart,
zoo sterk in eigen leed, zoo week voor andrer smart;
dat hart, ten worstelkamp met Karels zoon bewogen
het eerst door deernis met verdrukten, mededoogen
met bloedgetuigen van Gods Woord! Straks greep dat Woord
hem-zelven in de ziel. Ach voor die zaak doorboord,
was ook zijn laatste zucht een bede van ontferming
voor ’t volk, in allen nood, van hoogere bescherming
dan aardsche mogendheên verzekerd door zijn mond.