Naar inhoud springen

Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/559

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Dreigend blikt op ’t aardrijk neder
’t rood der ondergaande zon!
’t Menschdom vraagt zich, welk een toekomst
by dien blik haar loop begon?
O! die toekomst — door den Christen
wordt zy glorievol verwacht!
„Als de God der eere dondert
„en den dag verkeert in nacht,
„antwoordt onder de onweêrsgalmen
„diep van uit het heiligdom,
„by een koor van hemelpsalmen,
„’t jongste woord Zijns Woords: Ik kom!”





AAN ROYER,
IN ANTWOORD OP ZIJN TREFFEND GESCHENK VAN EEN BORSTBEELD VAN
WILLEM DEN EERSTEN.

Waar Staatslist en Geweld wanhopend op bezweken,
vermocht Uw kunst, Royer ! Gy deedt den Zwijger spreken.

1848.




AAN MIJN ZOON ABRAHAM,
BIJ ZIJNE AANNEMING TOT LID DER WAALSCHE GEMEENTE,
MET EEN BIJBEL
.

Mijn zoon! van d' eeuw'gen God werd deze schat gegeven
aan 's werelds volkren t' zaam met Jacobs nageslacht.
Heb in dat woord ook gy uw heul, uw heil, uw leven.
Geen zilver of geen goud haalt by zijn duur en kracht.

Zoo vestig oog en hart steeds op dat Boek der boeken,
doorgrond zijn diepen zin in eenvoud en gebeên,
en leer' der vaadren God u dáár Hem-zelven zoeken,
Die ' t eerst ons heeft gezocht in Zijn barmhartigheên.

U laat ons ouderhart voor schat of kostbaarheden
het somber uitzicht slechts op een geschokten tijd!
Is Jesus en Zijn liefde het uwe eens ingetreden
zoo zegge u, o mijn zoon! dit Boek - hoe rijk gy zijt.

Uit mijn eigen Fransch.