Naar inhoud springen

Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/569

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
De menschheid by dien gloed rijst op en proeft haar kracht
aan werken des gewelds, aan werken der ontbinding!
Verlichting zonder U, wat wordt zy dan verblinding,
o Licht der wereld, Zon van waarheid en van heil!
Of ’t menschdom ’s hemels ruim of afgronds diepten peil’,
en beiden ondervraag om ’t Godsgeheim te weten,
het moge Uw woord, Uw naam, Uw rijk, Uw komst vergeten!
die komst zal dáár zijn als de nachtdief, onverwacht!
dat Rijk zal komen als de bliksem, ongedacht!
die Naam zal heerschen en dat Woord zal overmogen!
en reeds bewegen zich de krachten uit den hoogen,
en woelt in heuvlen en gebergten barenssmart,
en grijpt die schok des Werelds Machtigen in ’t hart.
De volken duizlen van zich-zelf. De Wijzen vragen
elkander naar het eind van deze vreemde dagen.
„Is dit de morgen, die ons aanbreekt, van een tijd
aan volksbevrijding, menschvergoding toegewijd?
Of keeren we eer te rug ten bajert der verwarring?
En is dat somber licht, die vlam, slechts de opensparring
een hollen afgronds, ter verslinding toebereid
van al wat ordning heet, en recht, en menschlijkheid?”

Sjeb Limini! — Hy is ter rechterhand gezeten
der glorie, wien van ouds de schaar der Godspropheten
als Isrels Koning aan heel ’t aardrijk heeft beloofd!
Wat natie, Israël! als gy? van God ten hoofd,
straks om uw misdrijf tot een staart gesteld van allen! [1]
Toch zal er van Gods woord geen stip ter aarde vallen,
dat, o vernederd volk, waar eenmaal ’t heil uit sproot!
door U herstelling spreekt, ja, ’t leven uit den dood! [2]
Gy werdt verstrooid. gy wordt geschud. Geschud als koren?
Zoo gaat geen korrel voor den grooten oogst verloren!
Verstrooid als schapen? Die u ziet en kent by naam,
brengt uit de streken der vier winden u eens saam!
Hoore Israël! en hoort, gy volkeren! de woorden
der Zienders, ons bewaard, ’t Gezicht, dat aan de boorden
des Chebars Buzis zoon[3] voor oogen stond, en dat

  1. Deuteren. XXVIII: 44.
  2. Rom. XI: 15
  3. Ezechiël I : 1, 3 en XXXVII