Naar inhoud springen

Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/650

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Dat hoofd, van goud gewrocht, en schittrend als de zon,
was Nimrods erfrijk-zelf, ’t ontzachlijk Babylon.
Het zilver was de macht der Persen en der Meden,
met minderenden glans in Babels plaats getreden,
dien nacht van Beltsasars verschrikking, toen de Euphraat
door Coresch en zijn heir verrast werd en doorwaad.
Maar ook dat zilvren rijk moest wijken voor een ander
(het koopren) door het zwaard gesticht van Alexander,
wiens Monarchij, weldra ontbonden en verdeeld,
voor Rome ruimte maakte, in ’t ijzer afgebeeld,
als ijzer sterk en hard, — sints, voor een deel verdwenen,
doch voor een ander deel voortlevende in — (de teenen
van ’t beeld!) — ons oud, ons nieuw, ons tusschen vrees en hoop
by ’t stormen dezes tijds reeds waggelend Euroop.
Maar de afgehouwen steen, die ze allen zal verpletten,
die over ’t aardrijk onbegrensd zich uit zal zetten,
wie is, wie kon die zijn, dan gy, gezegend Hoofd!
der wereld uit een Maagd, geen zaad eens mand, beloofd
van ouds! — dan Gy, de steen, die door de tempelbouwers
verworpen by ’t gejuich der hemelsche beschouwers,
uit al uw smaadheên van de kribbe tot aan ’t kruis
gezet werdt tot den Hoofd- en gevelsteen van ’t Huis! —
dan Gy, die (’t is Uw woord!) eerlang zult nederdalen,
der zonde heerlijkheên tot stuivend stof vermalen,
en heerschen met Uw volk op heel dit wereldrond,
den op den Heldraak met Uw bloed herwonnen grond.

En nu! de Toekomst sprak, de raadsels van ’t Verleden
onthulden zich! zeg ons de roeping van het Heden,
o Dichter! geef een woord, dat in de duisterheên
der vragen van den dag een leidraad onzer schreên,
een vastigheid moog’ zijn by zoo veel slingeringen,
waar duizend volks- en Staats- en heilsbelangen dringen
om antwoord op ’t gebied van handeling en plicht…
Me te allen tijd het oog op ’t Godlijk vergezicht,
Zich door geen Tijdgeest en zijn dwaallicht laten leiden,
doch van den Tijdgeest steeds den tijdloop onderscheiden!
Met dezen aan Gods hand vertrouwend medegaan,
maar d’ andren in Gods kracht weêrspreken en weêrstaan!
En voorts! daar is een stem voor die Zijn rijk verbeiden,