Naar inhoud springen

Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/649

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
ter naagling aan het kruis den Heidnen prijs gegeven!
dien arm, zoo onvermoeid tot zondaars uitgestrekt
in liefde, om dees Zijn liefde aan ’t vloekhout uitgerekt!
Waan niet, dat in dat kruis de kroon van uw Messias, —
die kroon met zoo veel glans in ’t lied der Jesaïas,
den psalm der Ethans u getoond — zy opgegaan.[1]
Neen! Smadelijk gedood, maar vorstlijk opgestaan,
wacht Hem de Christenheid, naar ’t woord van Zijn getuigen,
ten dage, die ten laatste u rouwend zal zien buigen,[2]
straks jubelzingen, voor den glorierijke troon
van d’ over Sions berg ten Vorst gezalfden Zoon
van d’ over alle vleesch van dáár beloofden Koning,
ten dage van zijn komst in hemelkrachtbetooning
om de aard te zuivren van haar ban en van haar wee,
en ’t rijk te vestigen der onverstoorbre vreê!

Hoort, volkeren der aard! hoor, nakroost der Hebreeuwen
’t gezicht door Daniël voor zes en twintig eeuwen
vernomen en verklaard aan de oevers van d’ Euphraat:[3]
der Wèreldmachten lot en volgreeks naar den raad
des Allerhoogsten! tot de dag zal zijn voldragen
dier vijfde Monarchij, waaraan geen eind van dagen
en heerlijkheid zal zijn, ’t Rijk van den Menschenzoon,
die de aard ten voetbank en de wolken heeft ten troon!
Het groote Babel sliep of zwelgde, als in zijn droomen
een schrikgestalte door den Koning werd vernomen:
een beeld, het menschenbeeld gelijk, groot, forsch gebouwd,
en schoon, — het edel hoofd van uitgelezen goud,
de borst en armen van rein zilver, de ijzren beenen,
die ’t koper van den buik en dijen steun verleenen,
op voeten rustend deels van ijzer, deels van aard.
En ’t bleef, tot dat een steen, als in de lucht gebaard,
op eenmaal nederkwam om ’t alles te vermalen
tot verr’ verstuivend kaf: het beeld, zijn vier metalen
en kleistof! maar de steen, gehouwen zonder hadn,
werd over de aard een berg, voor de eeuwigheid bestand.
De koning zag den droom. De Geest de Godspropheten
deed Zijn verheven zin aan die Hem vreezen weten.

  1. Ps. LXXXIX.
  2. Zach. XII: 10-14.
  3. (Dan. II en VII.