Naar inhoud springen

Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/657

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
in wondren weêrgalm op mijn tonen: „Vrede op aard!”
En ziet! op eens — ik had mijn oogen moê gestaard
op ’t lichtend firmament, by beurten, en de kudde
mijn zorgen toebetrouwd! — daar ritselde ’t en schudde
in ’t naastgelegen woud, en ’l zag — een ruigen leeuw
zich duikend storten op het ooilam, met een schreeuw
die me opdaagde als de kreet der wakkre dagherauten
den landman, of gelijk Gods helden zich verstouten,
by ’t knallen der bazuin van krijgsmoed overstort.
Mijn hart sprong op, ik voelde op eens my aangegord
met Simsons wonderkracht! en dees mijn armen braken
(de sterkte is Uwe, o Heer!) de wijdgesparde kaken
des roovers, tot hy lag. Straks op gebogen kniên
den God der krachten, die Zijn heil my had doen zien,
aanbiddend, riep ik uit: „ Wie voor Isrels schapen,
wie voor Uw kudde, o God van Jacob! eens te wapen
geroepen, in dien strijd met meer dan leeuw en beer
zich meten mocht, en aan de spits staan by het heir
van Judaas duizenden! of dienst doen hem ter zijde,
wien van uit Benjamin Uw heilige olie wijdde!
Ja, wie van Saul mocht een wapendrager zijn,
en onder zijn banier verwaten Philistijn
en wreeden Ammoniet nog helpen nedervellen,
of zijner zonen een’ op tocht aan tocht verzellen!”
Dus sprak ik in een vlaag en mengeling van smart
en dankbaarheid en hoop. En ’k zweeg, diep in mijn hart
bewarend, met nog meer mijns zielsgeheims te zamen,
Mijn zege op leeuw en beer — tot dat Gods tijden kwamen!

Zy kwamen — met wat eer en schittring nooit gedacht,
wat Godlijk trouwbetoon aan Boöz nageslacht! —
Op my, van Boöz huis den minste, herdersjongen
nietswaardig in het oog van allen, en doordrongen
van nog veel dieper niet in eigen oog, voor God, —
op my, wien naast mijn harp en herdersstaf geen lot
begeerlijk scheen, dan ja! een zwaard hanteeren,
om slavernij en smaad van Jeschurun te keeren,
maar niet met koningen, met grooten in den Staat
mijn deel te hebben of te zitten in hun raad.
En toch het was aldus, het bleek Uw welbehagen