Naar inhoud springen

Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/658

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
weldra, dat David eens de herderskroon zou dragen
en weiden in Uw gunst, — gelijk de schapen van
zijn vader, — zoo Uw volk van Berseba tot Dan.

Hoe staat die wondre dag nog voor mijn scheemrende oogen,
toen op het eenzaam veld, aan aller blik onttogen
en zuchtende tot God mijn Rotssteen, Jesses hand
my t’ huiswaart wenkte op eens ter plechtige offerand
en feestmaal, straks verbaasd tot Romaas Ziender leidde;
en ’k hoorde als in een droom zijn woorden als hy zeide:
„De Heer heeft dezen zich verkoren uit uw zaad.”[1]
Daar stond ik voor den man, Uw dienstknecht, — zijn gelaat
den worstelaar teeknend, die met tranen en gebeden
genâ zocht nacht by nacht voor de ongerechtigheden
van ’t volk dat hem verstiet, — den Richter zonder blaam,
wien Ebenezer prijst en Gilgals hoogten t’ zaam.[2]
en hy, hy zag my aan met vaderingewanden
of ’t waar, en strekte lang de palmen zijner handen
omhoog en over my. Toen zalfd hy mijn hoofd
met olie, in den naam zijns Zenders hoog geloofd,
met zalf, niet slechts mijn baard en kleederzoom besproeiend,
maar, als des Hemels daauw van Hermons toppen vloeiend,
des harten binnenst overstelpend met een zacht
en zalig zelfgevoel als van des Heeren kracht; —
en ’k kende me op dien stond volwassen man en koning,
doch koning, tot geen glans vooreerst van machtbetooning
geroepen, maar tot kamp en menig zuren gang
in lange ballingschap en doodsnood jaren lang, —
tot dat me, o Heer! Uw trouw en Godlijk alvermogen
als Uw gezalfden knecht op Sion zou verhoogen.

Tot Bethlem middlerwijl kwam menig vreemd verhaal
van Saüls somberheên en ondoorgrondbre kwaal
en boozen kwelgeest, die de plaats had ingenomen
van heldenblijdschap als zijn hart plach te overstroomen
in ’t barnen van den strijd, of wen met dankbren groet
de stammen al te zaam hem juichten in ’t gemoet,
voor wiens gevelde spies hun haters bevend vloden.

  1. 1 Sam. XII: 12
  2. 1 Sam. VIII: 8-12 , XI: 15, XII: 1-5