Naar inhoud springen

Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/698

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
ja, gewillig van u werpen
bij dien eindloos kostbrer naam
dat de glorie aller vorsten,
aller Engelen te zaam!
Naam dien Hy-alleen kan geven
die de lelie mint van ’t dal
en geen lust heeft aan een hoogheid,
oorzaak eens van aller val!
Hy, God-zelf in ’t vleesch verschenen,
Koning eerst in needrigheid
dan — en haast! — in al de volheid
Zijner hemelmajesteit!


Zijne aanbidding, Zijn verwachting, dierbre Bruidegom en Bruid!
zij van ’t dankfeest, u verwaardigd, Aanvang, Midden en Besluit.

1857.





EEN GEBED VOOR DEN „HERAUT.”

Die tot Sion zegt: Uw God is Koning.
JES. LII: 7.


Bij de intreê van een nieuwen jaarkringloop
wat wensch, wat beê, wat aangename hoop
vervult, te midden hunner diepe smarten,
Heraut van blijde tijdingen! de harten,
die by uw stem voor Jesus en Zijn zaak,
Zijn kerk, Zijn volk, een troostwoord vonden vaak?
Wat anders dan dat, toegeaâmd van Boven,
die stem, steeds trouw, belijden mag en loven,
en galmen met steeds zekerder geluid
de daden van den grooten Koning uit;
ontdekkende der wereld hare ellenden.
En hoe — waarheen ook de onmacht zich moog wenden
der wetenschap, der wijsheid van dit stof —
één naam alleen (Hem zij der eeuwen lof!)
in de ergernis van ’t kruiswoord is gegeven,
om God in God te erkennen, en — te leven?
De kamp zij zwaar! volzalig is de keus.
Volharding tot het einde! blijft de leus.
In onze zwakheid worde ze ons geschonken!
De zoete wijn van menschengunst maak’ dronken;