Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/148

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Deze pagina is gevalideerd
132
OVER DE NATUURKEUS.

groot geslacht in zijn eigen land maakten. En wij weten dat die omstandigheden gunstig zijn voor de voortbrenging van nieuwe rassen.

Als dus deze twee rassen veranderlijk zijn, zal het meest afwijkende van hunne kenmerken gemeenlijk gedurende de volgende duizend generatiën bewaard blijven. Na dat tijdsverloop wordt er op de teekening voorondersteld dat ras a1 heeft voortgebragt ras a2, welk laatste, overeenkomstig de leer der uiteenspreiding, meer van soort A verschilt dan ras a1 gedaan had. Ras m1 wordt voorondersteld twee rassen voortgebragt te hebben, namelijk m2 en s2, verschillende van elkander, maar nog veel meer van hun gemeenschappelijken stamvader A. Wij mogen aannemen dat er telkens gedurende eenigen tijd dergelijke stappen gebeurden: eenige rassen bragten na elke duizend generatiën slechts een enkel ras voort, doch in een al meer en meer veranderden vorm; anderen bragten twee of drie rassen voort, en nog anderen geen enkel. Derhalve, de rassen of gewijzigde afstammelingen, afkomstig van de soort A, zullen in het algemeen toenemen in getal en uiteenloopen in kenmerken. Op onze teekening is dat beloop tot aan de tienduizendste generatie afgebeeld, en, in een meer zamengedrongen en vereenvoudigden vorm, door middel van dikkere gestippelde lijnen, tot de veertien duizendste generatie.

Doch ik moet hier doen opmerken dat ik geenszins vooronderstel, dat het altijd zoo geregeld geschiedt als het door de teekening wordt voorgesteld, niettegenstaande ook die eenigzins ongeregeld schijnt te zijn. Ik geloof volstrekt niet dat de meest uiteenloopende rassen altijd en noodzakelijk moeten bewaard blijven en zich vermeerderen. Een middenvorm kan somtijds lang bestaan blijven, en zal wel of zal niet hetzij een of meer dan een gewijzigden afstammeling voortbrengen: want de natuurkeus zal altijd handelen in overeenstemming met de natuur van de plaatsen, welke of onbezet of onvolkomen bezet zijn door andere schepselen. Doch als regel mogen wij aanne-