mozart, toen hij drie jaar oud was, in plaats van met zeer weinig onderwijs op de piano te spelen, een deuntje gespeeld had zonder het minste onderrigt, zou men met regt hebben mogen zeggen, dat hij het uit instinkt deed. Doch het zou de grootste dwaling zijn te vooronderstellen dat het grootste gedeelte van hetgeen wij instinkt noemen, door de gewoonte in eene generatie verkregen en vervolgens door volgende generatiën overgeërfd was. Het is duidelijk te bewijzen dat het wonderlijkste instinkt, hetwelk wij kennen, namelijk dat van de honigbij en dat van vele mieren, niet bij mogelijkheid op die wijze verkregen zou kunnen zijn.
Algemeen neemt men aan dat het instinkt even belangrijk is als de ligchaamsinrigting voor het welzijn van elke soort onder hare tegenwoordige levensvoorwaarden. Als de levensvoorwaarden veranderen, is het mogelijk dat geringe wijzigingen van het instinkt ten voordeele kunnen zijn van eene soort; en indien het kan bewezen worden dat het instinkt voor geringe wijzigingen vatbaar is, dan zie ik geen reden waarom de natuurkeus niet in staat zou zijn om zulke wijzigingen van het instinkt te bewaren en op te hoopen, namelijk indien zij voor het eene of andere doel nuttig zijn. Zoo, geloof ik, is de oorsprong geweest zelfs van het meest zamengestelde en wonderbaarste instinkt. Gelijk er wijzigingen des ligchaams ontstaan en vergroot worden door de gewoonte of door het gebruik, en verminderd worden of verloren gaan door het onbruik, zoo moet het ook met het instinkt het geval zijn geweest. Doch ik geloof dat de uitwerkselen van de gewoonte zeer ondergeschikt zijn aan de uitwerkselen van de natuurkeus, in hetgeen "toevallige wijzigingen van het instinkt" geheeten mag worden,—dat is zulke wijzigingen die voortgebragt worden door de zelfde onbekende oorzaken welke geringe afwijkingen in de ligchamelijke inrigting verwekken.
Het is niet mogelijk dat er een zamengesteld instinkt door de natuurkeus voortgebragt worde, dan tenzij er eene menigte