op te sommen, slechts een zwakken indruk op den lezer zal maken: ik herhaal evenwel mijne verzekering, dat ik niet zonder goede redenen zoo spreek.
De mogelijkheid en zelfs de waarschijnlijkheid van erfelijke veranderingen van het instinkt in den natuurstaat, kunnen bewezen worden door het geven van eenige voorbeelden van hetgeen er in den tammen staat gebeurt. Wij zullen daardoor tevens in staat zijn om de rol te waarderen, welke de gewoonte en de keus van zoogenoemde "toevallige verscheidenheden" gespeeld hebben in het wijzigen van de zielvermogens der huisdieren. Laat ons zien wat er in dit opzigt bij onze honderassen voorvalt. Er is geen twijfel aan of jonge patrijshonden gaan somtijds niet slechts vrijwillig mede op jagt, maar staan ook oude honden bij, reeds de eerste maal dat zij in het veld gebragt worden. Het opbrengen, apporteren, van het wild is zekerlijk in zekere mate erfelijk bij sommige honden; en de neiging om rondom eene kudde schapen te loopen, vertoont zich erfelijk bij den herdershond. Ik kan niet zien dat die handelingen, zonder ondervinding door het jonge dier uitgevoerd en wel op bijna de zelfde wijze door elk individu, uitgevoerd met lust en ijver door elk ras en zonder te weten wat het doel daarvan is—want de jonge patrijshond weet evenmin waarom hij voor zijnen heer patrijzen opspoort, als het witje weet waarom het zijne eijeren op koolsbladeren legt—ik kan niet zien dat die handelingen wezenlijk van instinkt verschillen. Als wij eens een jongen wolf zagen, die, zonder ooit een ander dier gezien te hebben, zoodra hij eene prooi gewaar werd onbeweeglijk als een beeld bleef staan, en dan langzaam en met de grootste voorzigtigheid er heen sloop; of wij zagen eens een anderen wolf die rondom eene kudde herten heenliep in plaats van er op af te gaan, en integendeel die beesten naar een bepaald punt heenjoeg—gewis wij zouden zeggen dat zij dat alles uit instinkt deden. Tamme instinkten, als zij zoo geheeten mogen worden, zijn zekerlijk veel minder vast of