eenen patrijshond het staan te leeren, als niet de eene of andere hond eene natuurlijke neiging tot die opmerkelijke bijzonderheid vertoond had, en dit gebeurt nu en dan, gelijk bekend is: ik zelf zag daarvan een opmerkelijk voorbeeld in een zuiveren brak. Dat staan blijven van den hond is waarschijnlijk, naar velen meenen, niets anders dan de zeer verlengde stand van een dier, dat zich gereed maakt om zijne prooi te bespringen. Toen de eerste neiging om te staan eenmaal zich geopenbaard had, zullen de opzettelijke keus en de erfelijke uitwerkselen van het gedwongene onderrigt in elke opvolgende generatie, weldra gemaakt hebben dat het doel volkomen bereikt werd: en bovendien is de onopzettelijke keus steeds nog werkzaam, wijl iedereen tracht, zonder bedoeling om het ras te verbeteren, de beste staande honden te verkrijgen. Doch aan den anderen kant is in sommige gevallen de gewoonte alleen voldoende geweest. Geen dier is moeijelijker te temmen dan een jong wild konijn, en naauwelijks een dier is tammer dan een jong tam konijn. Ik vooronderstel echter niet dat er ooit tamme konijnen om hunne tamheid uitgekozen zijn geworden, en ik vermoed dat wij de geheele erfelijke afwisseling van de uiterste wildheid tot de uiterste tamheid eenvoudig aan de gewoonte en aan het langdurige verblijf in een hok moeten toeschrijven.
Een natuurlijk instinkt gaat in den tammen staat verloren. Een opmerkelijk voorbeeld daarvan wordt gevonden in die rassen van hoenders, welke zelden of nooit broedsch worden, dat is die nooit de begeerte aan den dag leggen om op de eijeren te zitten. Het is de dagelijksche omgang alleen met onze huisdieren die ons belet te bespeuren hoe algemeen en hoe grootelijks hunne zielvermogens door het temmen gewijzigd zijn geworden. Het is naauwelijks mogelijk te twijfelen of de liefde voor den mensch is in den hond een instinkt geworden. Alle wolven, vossen, jakhalzen, ja alle soorten van het geslacht Felis, als zij getemd zijn geworden, zijn zeer geneigd