zoo volkomen als die van de honigbij. Verder dan tot dien trap van volmaking kan de natuurkeus niet leiden, want de graat van de honigbij heeft, voor zoover wij wiskunstig kunnen nagaan, het toppunt der volmaaktheid in het zooveel mogelijk besparen van was bereikt.
Op die wijze geloof ik kan het wonderlijke instinkt van de honigbij verklaard worden, namelijk doordat de natuurkeus gebruik gemaakt heeft van tallooze, opvolgende, geringe wijzigingen van een minder volmaakt instinkt. De natuurkeus heeft trapgewijs en al meer en meer volkomen de bijen aangedreven, om gelijke spheren op een bepaalden afstand van elkander in eene dubbele laag te bouwen; om die cellen al digter en digter bijeen te brengen, ja zelfs zoo digt, dat de bolle wanden als 't ware tegen elkander aandrukten, en vlakke muren werden, die nu tevens aan twee zijden dienstig konden zijn. De beweegreden van de natuurkeus tot dat alles is niets anders geweest dan het besparen van was. Die zwerm, welke de geringste hoeveelheid was noodig had en dus de grootste hoeveelheid honig kon bijeenbrengen en bewaren, was natuurlijk het voorspoedigst, en heeft als eene erfenis zijn nieuw verkregen instinkt om was te besparen overgegeven aan jonge zwermen, welke op hunne beurt wederom de beste kans zullen gehad hebben om staande te blijven in den strijd voor het bestaan.
Het is voorzeker waar dat er vele gevallen van moeijelijk verklaarbare instinkten als tegenwerpingen onzer leer van de natuurkeus gevonden kunnen worden—gevallen, waarin wij niet kunnen nagaan hoe een instinkt bij mogelijkheid ontstaan kan zijn; gevallen, waarin het bestaan van overgangen en trappen niet bekend is; gevallen, schijnbaar van zulk een gering belang dat zij naauwelijks door de natuurkeus in acht genomen kunnen zijn; gevallen, zoo gelijk