Naar inhoud springen

Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/305

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
17
ONVRUCHTBAARHEID.

houding staat tot den graad waarin zij uitwendig op hunne ouders gelijken. En ten vijfde, dat de gemakkelijkheid om eene eerste kruising tusschen twee soorten te doen plaats hebben, niet altijd beheerscht wordt door de soortverwantschap. Dit laatste wordt duidelijk bewezen door de wederkeerige kruisingen tusschen de twee zelfde soorten, want als de eene soort gebezigd wordt als vader of als moeder, is er veelal eenig en somtijds zelfs een zeer aanmerkelijk verschil in de gemakkelijkheid om eene vereeniging te doen geschieden. De basterden, door wederkeerige kruisingen verwekt, verschillen bovendien veelal in vruchtbaarheid.

Bewijzen die zamengestelde en zonderlinge feiten nu dat de soorten met onvruchtbaarheid begiftigd zijn, eeniglijk met het doel om eene verwarring in de natuur te voorkomen? Ik geloof het niet. Waarom zou de onvruchtbaarheid zoo grootelijks in graad verschillen als onderscheidene soorten gekruist worden, terwijl wij moeten vooronderstellen dat het voor alle soorten even gewigtig is niet dooreengemengd te worden? Waarom zou de graad van vruchtbaarheid aangeboren veranderlijk zijn bij de individuen der zelfde soort? Waarom zou zekere soort gemakkelijk kruisen en toch zeer onvruchtbare basterden voortbrengen, en eene andere soort zeer moeijelijk kruisen en toch hoogst vruchtbare basterden opleveren? Waarom zou er vaak zulk een groot verschil zijn in de uitkomst van eene wederkeerige kruising tusschen de twee zelfde soorten? Waarom zou de voortbrenging van basterden veroorloofd zijn? Aan de soorten het bijzondere vermogen te geven om basterden voort te brengen, en daarop hunne verdere voortplanting te beletten door verschillende graden van onvruchtbaarheid te doen ontstaan, volstrekt niet in verhouding tot de gemakkelijkheid van de eerste vereeniging tusschen hunne ouders—schijnt het niet ongerijmd aan zoo iets te denken?

Maar die zelfde zamengestelde en zonderlinge feiten bewijzen ten duidelijkste dat de onvruchtbaarheid van eerste