als zij gekruist worden, bepaalt, en wij mogen den zelfden regel op tamme rassen toepassen. In de tweede plaats, eenige goede natuurkundigen gelooven dat een langdurige tamme staat de onvruchtbaarheid grooter maakt in de opvolgende generatiën van basterden, die in het eerst slechts weinig onvruchtbaar waren; en als dit zoo is dan mogen wij zekerlijk niet verwachten dat de onvruchtbaarheid onder de zelfde levensvoorwaarden verschijnen en verdwijnen zal. Eindelijk, en dit komt mij voor verreweg het belangrijkste te zijn, nieuwe rassen van dieren en planten worden in den tammen staat voortgebragt door de opzettelijke of onopzettelijke keus van den mensch, en wel voor zijn gebruik of zijn genoegen: hij wenscht nooit te kiezen en kan ook nooit kiezen geringe verschillen in het voortplantingstelsel of in andere dingen, die met het genoemde stelsel in verband staan. Hij voedt zijne onderscheidene rassen met het zelfde voedsel, behandelt hen bijna op de zelfde wijze, en tracht hunne algemeene gewoonten niet te veranderen. De natuur werkt gelijkmatig en langzaam gedurende ontzaggelijk lange tijdperken op de geheele bewerktuiging, en wel steeds ten nutte van elk schepsel, en dus kan zij, hetzij onmiddellijk, doch waarschijnlijk middellijk door het verband der deelen onderling, het voortplantingstelsel in de onderscheidene afstammelingen van de eene of andere soort wijzigen. Indien wij dat verschil zien in de werking der keus, als zij geleid wordt door den mensch of door de natuur, dan behoeven wij ons niet te verwonderen dat er eenig verschil is in de uitkomsten.
Tot hiertoe heb ik altijd zoo gesproken als of het eene bewezene waarheid was dat de rassen van de zelfde soort onveranderlijk vruchtbaar zijn, indien zij gekruist worden. Doch dit is zoo niet, ten minste niemand kan aan eene andere reden dan aan zekeren graad van onvruchtbaarheid, de gevallen die ik straks zal mededeelen, toeschrijven. Het bewijs is ten minste even goed als dat waardoor wij aan de onvruchtbaarheid