Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/325

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

 

NEGENDE HOOFDSTUK.




OVER DE ONVOLKOMENHEID DER GEOLOGISCHE GESCHIEDENIS.


Over de afwezigheid in den tegenwoordigen tijd van tusschenrassen.—Over den aard van uitgestorvene tusschenrassen, en over hun getal.—Over den langen tijd die aangetoond wordt door de grootte der afzetsels en der ontblootingen.—Over de armoede onzer paleontologische verzamelingen.—Over het afbreken en weder aanvangen van geologische vormingen.—Over de afwezigheid van tusschenrassen in de eene of andere vorming.—Over het plotselinge verschijnen van soorten en groepen van soorten.—Over hare plotselinge verschijning in de oudste lagen die bekend zijn als fossilen te voeren.


In het zesde hoofdstuk gaf ik eene opsomming van de voornaamste tegenwerpingen, die men ten opzigte van de leer welke in dit boek wordt verkondigd, met regt zou kunnen maken. De meesten daarvan zijn nu besproken. Er is nog eene groote zwarigheid, namelijk het onderscheid der soortvormen en het niet bestaan van schakels, welke die vormen als 't ware met elkander verbinden. Ik gaf de reden op waarom zulke schakels gewoonlijk heden ten dage niet voorkomen, onder omstandigheden die evenwel schijnbaar hoogst gunstig zijn voor hun bestaan, namelijk binnen een aaneenhangenden en grooten omtrek met trapgewijs in elkander overgaande levensvoorwaarden. Ik trachtte te bewijzen dat het leven van elke soort meer afhangt van de aanwezigheid van andere, reeds bepaalde, bewerktuigde vormen, dan van het klimaat; en derhalve dat de wezenlijk regerende levensvoorwaarden niet trapgewijs en ongevoelig in elkander overgaan, gelijk de warmte