Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/344

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
56
DE ONVOLKOMENHEID DER GEOLOGISCHE GESCHIEDENIS.

vormen aan elkander te binden. En dit, om de zooeven besprokene reden, kan slechts zeer zelden bij de overblijfselen in de eene of andere geologische afdeeling het geval zijn. Voorondersteld dat B en C twee soorten zijn, en dat eene derde soort, A, in eene onderliggende laag gevonden wordt: al stond A naauwkeurig in het midden tusschen B en C, zou zij toch eenvoudig voor eene derde en verschillende soort gehouden worden, tenzij zij tevens zeer naauw door tusschenrassen met den eenen of met beide vormen verbonden kon worden. Ook moeten wij niet vergeten, zooals vroeger reeds verklaard is, dat A toevallig de stamvader van B en C kon zijn, en echter in 't geheel niet noodwendig tusschen die beiden behoefde te staan. Zoodat wij de moedersoort en hare verschillend gewijzigde afstammelingen uit de onderste en bovenste lagen eener vorming zouden kunnen bezitten, en als wij geene ontelbare overgangen vonden, zouden wij de verwantschap dier vormen geenszins erkennen, en gevolgelijk genoodzaakt zijn allen als onderscheidene soorten te rangschikken.

Het is opmerkelijk op welke uiterst geringe verschillen vele palaeontologen hunne soorten gegrondvest hebben: zij doen zulks des te eerder als de voorwerpen uit verschillende afdeelingen der zelfde vorming komen. Eenige bedrevene conchologen doen tegenwoordig vele soorten van d'orbigny en anderen tot den rang van rassen afdalen, en naar mijn gevoelen handelen zij in dezen zeer juist. Bovendien, als wij nog grootere tijdperken beschouwen, namelijk opvolgende afdeelingen van de zelfde groote vorming, dan vinden wij dat de bedolvene fossilen, ofschoon bijna algemeen voor soortelijk verschillend gehouden, echter veel naauwer aan elkander verwant zijn, dan de soorten welke in verder vaneen liggende vormingen gevonden worden: doch dit zullen wij in het volgende hoofdstuk behandelen.

Nog eene andere opmerking dient hier gedaan te worden. Van dieren en planten die niet snel voorttelen en niet zeer