Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/366

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
78
DE OPVOLGING DER BEWERKTUIGDE WEZENS.

in een zeer jong geologisch tijdperk leefden, kende mijne verwondering geene grenzen. Want, ziende dat het paard, sedert het door de Spanjaarden in Zuid Amerika is ingevoerd, in het wild zwerft over de groote vlakten van dat werelddeel en tot in het ongeloofelijke in getal heeft toegenomen, vroeg ik aan mij zelven: wat kan het vroegere paard zoo plotseling hebben uitgeroeid, onder schijnbaar zoo gunstige levensvoorwaarden? Doch hoe ongegrond was mijne verwondering. Prof. owen ontdekte weldra dat die tand, ofschoon oppervlakkig gezien zoo gelijk aan eenen tand van een levend paard, ongetwijfeld van een paard van eene verschillende soort afkomstig was. Als dit paard nog geleefd had, maar zelden gevonden werd, voorzeker geen enkele natuurkundige zou zich over die zeldzaamheid verwonderd hebben: want de zeldzaamheid is een verschijnsel of een gevolg van een groot getal van soorten in alle klassen en in alle gewesten. Als wij ons zelven afvragen waarom deze of gene soort zeldzaam is, antwoorden wij dat er iets ongunstigs is in hare levensvoorwaarden: maar wat dat iets is, kunnen wij gewoonlijk niet zeggen. In de veronderstelling dat het fossile paard nog als eene zeldzame soort bestond zouden wij zeker zijn—door de analogie ten opzigte van alle andere zoogdieren, zelfs van den langzaam voorttelenden olifant, en door de geschiedenis van het inheemsch worden des tammen paards in Zuid Amerika—dat het onder gunstige levensvoorwaarden binnen weinige jaren het geheele vaste land zou hebben overdekt. Doch wij zouden nooit kunnen zeggen wat de ongunstige levensvoorwaarden waren die zijne vermeerdering beletten, noch wanneer en hoe en waar zij werkten. En als de levensvoorwaarden al ongunstiger en ongunstiger waren geworden, zou ook het fossile paard al meer en meer zeldzaam zijn geworden, en eindelijk zou het uitsterven en zijne plaats door een gelukkigeren mededinger worden ingenomen.

Het is zeer moeijelijk zich altijd te herinneren dat de toename in getal van elk levend wezen steeds verhinderd wordt