verband tusschen de verspreiding der zoogdieren en de diepte der zeeën—deze en dergelijke feiten schijnen mij toe te strijden tegen de aanneming van zulke wonderbaar groote geographische veranderingen in niet lang verledene geologische tijdperken, als door de bewering van forbes en zijne vele volgelingen gevorderd worden. Ook de natuur en de verhoudingen van de bewoners der eilanden van den oceaan schijnen mij toe te strijden tegen het geloof, dat de laatsten vroeger met de vaste landen vereenigd zijn geweest. Ook hunne bijna altijd vulkanische natuur strijdt tegen het geloof, dat zij de wrakken van gezonkene vaste landen zijn: indien zij oorspronkelijk gebergten op het land geweest waren, moesten ten minste eenigen dier eilanden bestaan, gelijk andere bergtoppen, uit graniet, uit gemetamorphoseerde of uit oude fossilenvoerende lagen en dergelijken, in plaats van slechts uit stapels lava en andere vulkanische voortbrengselen.
Ik moet hier een enkel woord zeggen over hetgeen men toevallige middelen ter verspreiding noemt, maar die eigenlijk middelen welke bij gelegenheid dienstig zijn, moesten genoemd worden. Wij bepalen ons hier tot de planten. In kruidkundige werken vindt men deze of gene plant vermeld als geschikt om ver verspreid te kunnen worden, maar de mindere of meerdere gemakkelijkheid of vatbaarheid der planten om door de stroomen der zee vervoerd te worden, is bijna geheel onbekend. Tot den tijd waarop ik met behulp van den heer berkeley eenige proeven nam, in hoe verre het zaad van planten weerstand kon bieden aan den nadeeligen invloed van het zeewater, was dit een volkomen onbekend onderwerp. Tot mijne groote verwondering bevond ik dat er van 87 soorten van zaden 64 ontkiemden na een verblijf van 28 dagen in zeewater, en dat zelfs eenigen na 137 dagen nog voor ontkieming vatbaar waren. Voor het gemak nam ik slechts proeven met kleine zaadkorrels, zonder de zaaddoos of de vrucht, en wijl allen binnen weinige dagen zonken, bleek het dat zij