Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/435

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
147
VERSPREIDING VAN VISSCHEN.

in die gevallen zal er tijd genoeg geweest zijn voor groote veranderingen der oppervlakte, en bij gevolg tijd en middelen genoeg voor vele en verre verhuizingen. Verder, zeevisschen kunnen met eenige moeite langzamerhand gewend worden om in zoetwater te leven, en volgens valenciennes is er naauwelijks een enkele groep van visschen die uitsluitend in zoetwater leeft; zoodat wij mogen stellen dat een de zee bewonend lid eener zoetwatergroep ver langs de kusten der zee kan trekken en vervolgens gewijzigd en geschikt worden voor het zoete water van een ver afgelegen land.

Eenige soorten van zoetwaterschelpdieren zijn zeer ver verspreid, en verwante soorten, die volgens mijne leer van een gemeenen stamvader afkomstig zijn, vindt men over de geheele wereld verspreid. Die groote verspreiding verwonderde mij ten hoogste toen ik haar voor het eerst waarnam, wijl de eijeren dier schelpdieren niet geschikt zijn om door vogels overgebragt te worden: ook sterven zij zoowel als de volwassene schelpdieren zelven terstond als zij in zeewater komen. Ik kon zelfs niet begrijpen hoe sommige inheemsche soorten door de zelfde landstreek verspreid geworden waren. Doch twee feiten die ik waargenomen heb—en er is geen twijfel aan of dezulken blijven er nog velen te waarnemen over—gaven mij eenig licht in deze zaak. Tweemaal heb ik gezien dat eene eend plotseling opvloog uit een met kroos bedekten vijver, en dat er eenige van die plantjes op haren rug bleven liggen. Eens is het gebeurd, toen ik eenig kroos uit een aquarium in een ander overbragt, dat ik geheel onwillekeurig het eene bevolkte met zoetwaterslakken uit het andere. Doch de volgende proef bewijst misschien nog meer: ik nam een poot van eene eend, boog de teenen op de wijze van eene eend die op het water slaapt, en hing toen die poot in een aquarium waarin zich verscheidene eijeren van zoetwaterslakken, die op het punt waren van uit te komen, bevonden. Na eenigen tijd bevond ik dat eene menigte zeer kleine, pasgeborene zoetwaterslakken aan den