Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/478

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
190
OVER DE VERWANTSCHAPPEN DER BEWERKTUIGDE WEZENS.

zeer verschillend zijn; en als zij ook daartoe gebezigd is in de rangschikking der rassen die zekere mate en soms wel eene zeer groote mate van wijziging ondergaan hebben—zal dan dat zelfde element van afkomst niet onopzettelijk en onbewust aangewend geworden zijn, in het plaatsen van soorten onder geslachten en van geslachten onder hoogere groepen, ofschoon de wijziging in deze gevallen grooter is geweest en langeren tijd heeft noodig gehad om te ontstaan? Ik geloof dat het zoo is, en kan op die wijze alleen de onderscheidene regelen begrijpen, die door onze beste systematici gevolgd zijn geworden. Wij bezitten geene geschrevene stamboomen: uit gemeenschappelijkheid van afkomst, uit de eene of andere gelijkheid blijkbaar, moeten wij zulke stamboomen zamenstellen. Daarom kiezen wij zulke kenmerken, welke, zoover wij kunnen oordeelen, het minste vatbaar zijn geweest om gewijzigd te worden in betrekking tot de levensvoorwaarden, waaraan elke soort is blootgesteld geweest. Daarom zijn in dit opzigt onontwikkelde of mislukte werktuigen even goed als en somtijds zelfs beter dan andere gedeelten der bewerktuiging. Wij vragen er niet naar of een kenmerk van weinig belang is—laat het slechts de bogt zijn van de kaak, de wijze waarop de vleugel van een insekt is opgevouwen, de vederen of het haar waarmede de huid is bedekt—als het doorblinkt in vele en verschillende soorten, vooral in zulken die eene zeer verschillende levenswijze voeren, dan is het van eene zeer groote waarde. Immers, wij kunnen zijne tegenwoordigheid in zooveel vormen, met zulke verschillende gewoonten, slechts verklaren door de erfenis van eenen gemeenschappelijken stamvader. In kleinigheden mogen wij dwalen: in de hoofdzaak voorzeker in dezen nooit. Als verschillende kenmerken bij elkander in zekere groep voorkomen, waarvan de individuen eene verschillende levenswijze voeren, dan kunnen wij zeker zijn dat die kenmerken eene erfenis zijn, ten gevolge van de gemeenschappelijkheid van afkomst. En wij weten dat zulke zaamverbondene en gemeen-