Naar inhoud springen

Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/512

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
224
OVER DE VERWANTSCHAPPEN DER BEWERKTUIGDE WEZENS.

werktuigde wezens aan de andere door alle tijden heen; de aard der verwantschappen waardoor alle levende en uitgestorvene wezens vereenigd worden in een enkel groot stelsel; de regels die gevolgd en de zwarigheden die ontmoet worden door de natuurkundigen in hunne rangschikkingen; de waarde der kenmerken, of zij standvastig zijn, of van hoog physiologisch belang, of van het allerminste belang, of, zooals rudimentaire werktuigen, van geen belang hoegenaamd; het groote verschil in waarde tusschen overeenkomstige kenmerken en echte kenmerken van verwantschap; en dergelijken meer. Dezen grondslag der rangschikking beschouwende, moeten wij in gedachten houden dat de afkomst algemeen aangewend is geworden in het rangschikken van sexen, leeftijden en bekende rassen der zelfde soort, hoe verschillend zij ook zijn mogen. Strekken wij dat beginsel nog verder uit—de eenige wel bewezene oorzaak van gelijkheid der bewerktuigde wezens—dan zullen wij de beteekenis van het natuurlijke stelsel verstaan: wij zullen zien dat het niets anders is dan eene genealogische rangschikking, waarin de graden van verkregene verschillen gemerkt worden door de uitdrukkingen: rassen, soorten, geslachten, familiën, orden en klassen.

Uit dat zelfde beginsel van afkomst met wijzigingen worden ook alle groote feiten in de vormleer, morphologie, verklaarbaar: hetzij wij het zelfde patroon gevolgd zien in homologe werktuigen van de verschillende soorten eener klasse, hetzij in homologe deelen gebouwd naar het zelfde patroon van elk individu, dier of plant.

Uit het beginsel van opvolgende geringe wijzigingen die niet noodzakelijk of algemeen in een zeer vroeg levenstijdperk te voorschijn komen, en in een overeenkomstig tijdperk geërfd worden, kunnen wij de hoofdfeiten in de kiemleer, embryologie, verklaren. Die hoofdfeiten zijn: de gelijkheid in een embryo van de homologe deelen, die, als zij volwassen zijn, zeer verschillend van elkander worden in verrigting en inrigting; en