Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/514

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

 

VEERTIENDE HOOFDSTUK.




ALGEMEEN OVERZIGT EN BESLUIT.


Overzigt van de bezwaren tegen de leer der natuurkeus.—Overzigt van de algemeene en bijzondere omstandigheden ten gunste van die leer.—Over de oorzaken van het algemeene geloof in de bestendigheid der soort.—Tot hoe ver mag de leer der natuurkeus uitgestrekt worden.—De uitwerkselen dier leer op de studie der natuurlijke historie.—Besluit.


Daar dit geheele boek niets anders dan eene lange redenering en bewijsvoering is, zal het den lezer misschien niet onaangenaam zijn de hoofdfeiten en de voornaamste uitkomsten kortelijk herhaald te zien.

Ik ontken volstrekt niet dat er vele en gewigtige tegenwerpingen tegen de leer der afkomst met wijzigingen door de natuurkeus, gemaakt kunnen worden. Ik heb getracht die tegenwerpingen op hare juiste waarde te schatten. Er is niets wat in den eersten opslag moeijelijker schijnt dan te gelooven dat de meer zamengestelde werktuigen en instinkten volmaakter geworden zijn, niet door middelen die de menschelijke rede te boven gaan, maar door de opstapeling van ontelbare, geringe wijzigingen, allen ten nutte van het individu. En toch die moeijelijkheid, ofschoon in onze verbeelding onoverkomelijk schijnende, kan niet eene wezenlijke zijn, indien wij de volgende stellingen aannemen, namelijk—dat er graden in de volmaking van een werktuig of van een instinkt òf