11
waarin alleen de rede zou heerschen, van eene beschaving die in alle opzichten geluk zou aanbrengen van een onbegrensden aanleg des menschen tot volmaking alsook de schoongekleurde frases van de toen levende bourgeois-idealisten; hij toont aan hoe schril de erbarmelijke werkelijkheid staat naast de opgeschroefde frase en overlaadt dit vreeselijk fiasko der frase met zijn bijtenden spot. Fourier kritiseert niet alleen, zijn levendige aard maakt hem tot een satirikus en wel een der grootsten van alle tijden. De zwendelspekulatie die bloeit met den ondergang der revolutie zoowel als de algemeene schachergeest van den toenmaligen Franschen handel schetst hij even meesterlijk als vermakelijk. Nog meesterlijker is zijn kritiek van de burgerlijke vormen der geslachtsverhoudingen en van de plaats der vrouw in de burgerlijke maatschappij. Hij was de eerste die zei dat de graad van vrouwelijke emancipatie de natuurlijke maatstaf was ter beoordeeling van de algemeene emancipatie.
Het grootst schijnt hij in zijn opvatting der geschiedenis. Hij deelt het verloop daarvan in vier perioden: wildheid, barbaarschheid, patriarchaat, beschaving, welke laatste samenvalt met de nu zoogenaamde burgerlijke maatschappij, dus met de maatschappelijke orde die sints de XVI eeuw is ingevoerd en toont aan "dat de beschaafde regeling elk kwaad, dat de barbaarschheid uitoefent op een enkelvoudige wijze, maakt tot een samengestelden, dubbelzinnigen, huichelachtigen bestaansvorm", dat de beschaving zich beweegt in een "gebrekkigen cirkelgang", in tegenstellingen die zij steeds op nieuw te voorschijn roept zonder ze te kunnen overwinnen, zoodat zij steeds het tegendeel bereikt van hetgeen zij wil verkrijgen of voorgeeft te willen verkrijgen, zoodat b.v. "te midden der beschaving de armoede ontspringt uit den overvloed zelf." Fourier