20
slepen. Eerst nadat de natuurlijke en geschiedkundige stof tot op zekere hoogte bijeengezameld is, kan de kritische zifting, de vergelijking die betrekking heeft op klassen, soorten en orden worden begonnen. Het begin van het exakte natuuronderzoek werd daarom pas bij de Grieken uit de Alexandrijnsche periode en later in de middeleeuwen door de Arabieren verder ontwikkeld, een werkelijke natuurwetenschap dateert pas uit de 2de helft der XVe eeuw en van dat tijdstip af heeft zij met reuzenschreden vorderingen gemaakt. De ontleding der natuur in haar onderdeelen, de splitsing der verschillende voorwerpen en voorvallen der natuur in bepaalde klassen, het onderzoek naar het inwendige van het organische lichaam volgens haar menigvuldige ontleedkundige vormen, was de voorwaarde van de reusachtige vorderingen, die de laatste vierhonderd jaar hebben gebracht in de kennis der natuur. Maar zij heeft ons tevens de gewoonte nagelaten om de gebeurtenissen der natuur in haar afzonderlijke vormen buiten den grooten algemeenen samenhang op te vatten; dus niet in hun beweging maar in hun stilstand; niet als wezentlijk veranderlijke maar als vaste bestanddeelen; niet in haar leven maar in haar dood. En terwijl deze wijze van doen, gelijk reeds door Baco en Locke[1], geschiedde, uit de natuurwetenschap overging in de wijsbegeerte, riep zij de specifieke bekrompenheid der laatste eeuwen, de metafysische denkwijze, te voorschijn.
Voor de metafysische lieden zijn de dingen en het afdruksel der gedachten, de begrippen op zich zelf staande, vaste, eenmaal gegeven voorwerpen van onderzoek die het een na en zonder het andere beschouwd moesten worden. Zij denken in enkele stellingen zonder oorzakelijk verband[2]; hun woord is ja. Ja en Neen.