Pagina:DeOntwikkelingVanHetSocialisme (Engels 1886).djvu/6

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

2

zijn aanknoopingspunten aan de denkbeelden die reeds werden gevonden en daarom treedt het in den beginne op als een voortgezette, meer konsekwente toepassing der stellingen, die verkondigd werden door de groote Fransche voorlichters der XVIIIe eeuw[1].

De groote mannen, die in Frankrijk de revolutie voorbereidden in de hoofden, traden zelven zeer revolutionair op. Zij erkenden geen gezag dat uitwendig was. Godsdienst zoowel als natuurkennis, maatschappij zoowel als staatsregeling, alles werd onderworpen aan de scherpste kritiek; alles moest zijn bestaan wettigen voor de rechtbank der rede of wel het werd afgemaakt. Alleen het denkende verstand werd aangenomen als maatstaf voor alles. Dat was de tijd, waarin de wereld, volgens Hegels woorden[2], ten onderst boven werd gekeerd. Vooreerst in dezen zin dat het menschelijk verstand en de stellingen, die voortsproten uit het denken, aanspraak maakten door te gaan voor den grondslag van alle menschelijke handelingen en


  1. Omstreeks het midden der XVIIIe eeuw en later traden verschillende mannen op, die alle overgeleverde stellingen aan een onderzoek onderwierpen en die met een groote mate van gezond verstand en toegerust met een sterken kritischen aanleg de grondslagen der maatschappij ondermijnden. Wij noemen onder hen Diderot, d'Alembert, Helvetius, Condorcet, Voltaire, Rousseau, Morelly, Mably e.a.
  2. Hegel, een Duitsch wijsgeer, schreef het volgende over de Fransche revolutie: "het denkbeeld, het begrip van recht kwam op eens tot zijn waarde en daartegen kon het oude toestel van het onrecht geen stand houden. Naar 't denkbeeld van het recht is dus een regeling gemaakt en op dien grondslag moest voortaan alles gebaseerd zijn. Zoolang de zon staat aan het firmament en de planeten om haar heen loopen, was het nog niet gezien dat de mensch op zijn hoofd, d.w.z. op het denken gaat staan en de werkelijkheid daarnaar opbouwt. Anaxagoras had het eerst gezegd dat de Noes, het verstand, de wereld regeert; nu echter is de mensch ertoe gekomen om te erkennen dat het denken de werkelijkheid des geestes zal besturen. Dit was een heerlijke zonsopgang. Alle denkende wezens hebben dien tijd meegevierd. Een verheven aandoening heerschte in dien tijd, een geestdrift is door de wereld gegaan, alsof toen pas de verzoening van het goddelijke met de wereld was tot stand gekomen."