64
erfelijk privaatbezit van akkers en weiden met Romeinsch recht, althans op vroeger Romeinsch gebied, pleit ook de omstandigheid, dat de tot op onzen tijd bewaarde overblijfselen van gemeenschappelijk eigendom van bebouwbaren grond juist gevonden worden aan den linker Rijnoever, dus op eveneens veroverd, maar geheel gegermaniseerd gebied. Toen de Franken zich hier neerzetten in de Ve eeuw, moest er nog gemeenschap van akkers bij hen bestaan hebben, anders konden wij daar nu niet meierijen en lotgoederen vinden. Maar ook hier werd het privaatbezit weldra oppermachtig, want wij vinden dezen, voor zoover bebouwbare grond in aanmerking komt, in het Ripuarisch volksrecht der VIe eeuw. En ín Duitschland zelf werd het bebouwde land, zooals gezegd ís, eveneens spoedig privaatbezit.
Terwijl echter de Duitsche veroveraars het privaatbezit van akkers en weiden aanvaardden, d.w.z. bij de eerste verdeeling van land of spoedig daarna afzagen van vernieuwde verdeelingen (want anders was het niets), voerden zij daarentegen overal hun Duitsche markenregeling met gemeenschappelijk bezit van bosch en weide in en met de opperheerschappij der mark ook over het verdeelde land. Dit geschiedde niet alleen door de Franken in Noord-Frankrijk en door de Angelsaksen in Engeland, maar ook door de Bourgondiers in Oost-Frankrijk, door de Westgothen in Zuid-Frankrijk en Spanje en door de Oostgothen en Longobarden in Italie. In deze laatstgenoemde landen zijn nog voor zooverre bekend ís, sporen der markeninrichting alleen in het hooge gebergte bewaard gebleven.
De vorm der markregeling ten gevolge van het nalaten van nieuwe verdeeling van bebouwd land is degeen, dien wij ontmoeten niet alleen in het oude volksrecht