Naar inhoud springen

Pagina:DeOntwikkelingVanHetSocialisme (Engels 1905).djvu/30

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
— 28 —

dusver, met uitzondering van de oer-toestanden, de geschiedenis van klassenworstelingen was, dat deze elkaar bestrijdende klassen der maatschappij telkens voortbrengselen zijn van de productie- en verkeersverhoudingen, in één woord van de economische verhoudingen van haar tijdvak; dat dus de economische bouw der maatschappij telkens den reëelen grondslag vormt waarop de geheele bovenbouw der juridische en politieke instellingen, zoowel als van de godsdienstige, wijsgeerige en overige voorstellingswijzen van elk historisch tijdvak in laatste instantie te verklaren zijn. Hegel had de geschiedenisopvatting van de metaphysica bevrijd, hij had haar dialectisch gemaakt — maar zijn opvatting der geschiedenis was in wezen idealistisch. Nu was het idealisme uit zijn laatste toevluchtsoord, uit de geschiedenisopvatting verdreven, een materialistische geschiedenisopvatting was ontstaan, en de weg was gevonden om het bewustzijn van de menschen uit hun zijn, inplaats van, zooals tot dusver, hun zijn uit hun bewustzijn te verklaren.

Diensvolgens was thans het socialisme niet meer de toevallige ontdekking van een of ander geniaal brein, maar het noodzakelijk resultaat van den strijd tusschen twee historisch ontstane klassen, het proletariaat en de bourgeoisie. Zijn taak was nu niet meer een zoo volkomen mogelijk stelsel van maatschappij in elkander te zetten, maar het historisch economisch verloop te onderzoeken waaraan deze klassen en hun tegenstrijdigheid met noodwendigheid ontsproten zijn, en in den daardoor geschapen economischen toestand de middelen tot oplossing van het conflict te ontdekken. Met deze materialistische opvatting was echter het socialisme, zooals het tot dusver bestond, even onvereenigbaar als de natuuropvatting van het fransche materialisme met de dialectiek en de nieuwere natuurwetenscap. Het socialime van tot-nu-toe kritiseerde wel de bestaande kapitalistische productiewijze en haar gevolgen, maar kon deze niet verklaren, dus ook niet te boven komen; het kon ze enkel als slecht verwerpen. Hoe heftiger het tegen de van die productiewijze onafscheidelijke uitbuiting der arbeiders ijverde, des te minder was het in staat duidelijk aan te wijzen waarin deze uitbuiting bestaat en hoe zij ontstaat. Het kwam er echter op aan de kapitalistische productiewijze eenerzijds in haar historisch verband en haar noodzake-