Pagina:DeVeluwe eene wandeling (Heldring & Graadt Jonckers 1845).djvu/42

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

( 34 )

"Is het niet hier." zeide mijn vriend palaios, "dat men de schoone beschrijving van onzen Gelderschen oudhied-minnaar (1) in zijne Grafheuvelen der Germanen in al hare schoonheid gevoelt? Schoon eene geheel andere plaats bedoelende, zoude men ook niet met hem zeggen: ""ziet men van deze hoogte naar beneden in het dal, aan uwe voeten, dan rust het oog behagelijk op eene ruime vlakte van groe- ne weiden, en het geniet door de kronkelingen van den stroom, doorde grazende runderen aan deszelfs oevers, en door de enkele verre landhoeven, boomen en kerktorens, de aangenaamste afwisseling. Stijgt men uit dat schoone dal opwaarts, en ziet men dan over die woeste heide, dan is het alsof men uit een Tempe over den Acheron schouw- de! Maar eerbied-inboezemend ruisschen hier de boomen, en die zich bij eenen storm in deze woestenij bevindt, waant, dat de geesten der afgestorvenen om hem waren, en onwillekeurig denkt hij aan ossians verhevene zangen. En hoe liefelijk tevens is hier soms, bij stillen avond , de rust op deze zachte met teeder mos en bloeijende heide begroeide heuvelen; of, bij de hitte der middagzon, het lommer der krachtige boomen boven de grasheuvelen van helden, wier lijkbussen hunne wortelen omvatten, ja met wier gebeente zij zich vereenigen. Dan denkt men aan den goeden inborst van een sterk en krachtig volk, dat zelfs voor zijne afgestorvenen de liefelijkste streken der natuur uitkoos; en hunne eenvoudige eere-heuvelen , in de vrije natuur, treffen en verheffen meer ons gemoed, dan de prachtige gedenkzuilen der grooten onzer eeuw, binnen de sombere gewelven van kelders en kerken.""

Het zal misschien op den afstand van een uur zijn, op


(1) Janssen, thans conservator aan 's Rijks museum van oud

heden te Leiden.