Pagina:DeVeluwe eene wandeling (Heldring & Graadt Jonckers 1845).djvu/51

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

( 43 )

met de bosch- en bergrijke Veluwe rondom zich he- nen, en zeide: "Men zegt, dat God almagtig is; maar hoe zoude Hij mij van mijne grootheid, uit mijne rijk- dommen tot armoede kunnen doen vallen? Immers de voorbij vlietende Rijn biedt mij een verrukkelijk uitzigt aan, en de omliggende velden verschaffen mij het noodige wild. Het is onmogelijk van deze hoogte neder te storten.”

Maar spoedig daarop ondervond hij de goddelijke wraak , welke, wel langzaam, maar eenmaal zeker den misdadiger weet te treffen, en hem, hoe hoog hij ook sta, in den diepsten jammer kan nederstorten.

Mijnwerk, namelijk, Bisschop van Paderborn, tweede zoon van imad, bekend om zijne vroomheid, en een groot vriend van den Keizer, had naauwelijk den dood van zij- nen broeder vernomen, of, diep in het hart getroffen, spoedde hij zich naar zijne moeder, en verklaarde haar voor de moordenares van haren zoon.

De vrienden van wichman vereenigden zich, om zijnen moord te wreken, en de Keizer zelf kwam den Rijn af, om een einde aan zoo veel snoodheid te maken. Het be- roemde slot Uplade werd thans belegerd, genomen en tot den laatsten steen afgebroken. Alleen door mijnwerk’s goedheid, behielden balderik en adela hun leven, dat met zoo veel schuld bezoedeld was. Maar ook deze gunst werd met ondank vergolden. Want adela gaf thans de goede- ren, welke mijnwerk toebehoorden, aan kerken en kloos- ters ten geschenke, en meende daardoor hare misdaden uit te wisschen. (1)

Mijnwerk, hierover verontwaardigd, kwam nog eenmaal van zijnen bisschopszetel naar zijne moeder, en vond haar


(1) Onder deze giften heb ik ook de kerk en de tienden van

Setten gevonden, eene gift aan het klooster te Duis.