Naar inhoud springen

Pagina:DeVeluwe eene wandeling (Heldring & Graadt Jonckers 1845).djvu/63

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

( 55 )

kannetje wilde laten zien voor vijf gulden; hiervoor en voor niet minder was het zigtbaar. Ik bedankte hem vrien- delijk, maar nu konden wij de plaats bezigtigen, en mis- schien uit de steenen nog iets opmaken aangaande den wonderlijken vonds en den tijd waarin het kannetje be- graven was.

De vriendelijke arbeider voerde ons, op de belofte van eene kleine belooning, naar de eenzame plaats in het Mofbosch. Het was aan de zijde van een soortgelijk heu- veltje als diegenen waren, waarop wij onze maaltijd gehou- den hadden. De heuvel zelve was nog niet eens opengesto- ken. Rondom heen lagen er nog steenen van ongemeene grootte verspreid. Wij konden bijna geenen wederstand bie- den aan de begeerte om hier onze spade eens te beproeven. Maar hoe lang zoude het ons opgehouden hebben! En was niet misschien de eenige schat reeds weggevoerd ?

Genoeg het is een bewijs dat de grond ook hier oudheden bevat, die wel waard zijn, dat zij opgedolven en bewaard blijve.

De penningen van den arbeider zijn allen versmolten. Zij zijn voor de geschiedenis verloren. Dit doet ons te meer leed, omdat hunne bewaring misschien aangaande dezen, zoo merkwaardigen oord de gewigtigste inlichting konde verschaffen. (1)


(1) Naderhand heeft de overste versteegh te Wageningen het geluk gehad bij den arbeider brombach twee geheel onder- scheidene oudheden te vinden. Het eene was een kannetje, of- schoon oud , echter toch met glazuur , en dus stellig niet meer dan middeleeuwsch ; het andere was eene metalen, zeer glad gegotene kom op drie voeten, met eenig onbeduidend werk er op en twee ooren waaraan een hengel gehecht geweest was. Dit laatste scheen den Heer versteegh zeer oud te zijn , en daar brombach van het eerste zegt, dat hij het bij Homoet in de Betuwe vond, kon dit dan toch wel de vaas zijn waarin hij de

munten in het Mofbosch gevonden heeft.