13.
Het Eder bosch.
De toppen der heuvelen deden ons eindelijk het Eder bosch bemerken, dat langzaam voor onze voeten oprees, tot dat wij hetzelve aan’ een hoek naderden. Daar langs gaande vonden wij eenige landlieden met houthakken en afzagen bezig, om daarna, in den ontblooten grond, na het weg- ruimen van een weinig mos, weder dennen te kunnen zaai- jen, waardoor de graven der dooden, die hier eeuwen ge- rust hebben, vooreerst niet weder zullen gestoord worden ; want wij vernamen, dat hier, met het omwoelen van den grond, wel eens urnen gevonden waren, van welke ook Professor reuvens melding maakt. (Zie Antiquit. van westendorp en reuvens d. III, stuk I, bl. 137 en vervolg.) Langs dit bosch een goed uur in de rondte omgeloopen zijn- de, liep de weg eindelijk op eene hoogte, en, ziedaar, on- gedacht lag Ede als een waar Eden voor ons, welks toren zich uiteen dal verheft boven eenen welbebouwden en beplan- ten heuvel, die het van deze zijde omringt. Even als een wassende stroom telkens, en toch ongemerkt, het kustland in- neemt, zoo scheen de grond van dit dorp telken reize meer in de heide ingedrongen te zijn, en dien tot vruchtbaar ko- renveld of lagchend bosch en kreupelhout te hebben gevormd.
Wij wierpen nog een? laatsten blik op het achter ons lig- gende heideveld, en hoopten met den Heer boxman, in zijne